Gerda Pieters was in de jaren 70 jarenlang bijna dagelijks te vinden in het Enkhuis, het sociale centrum van het Rode Dorp. Het voelde als een soort thuis en gaf haar ook een eigen inkomen, niet onbelangrijk.

‘Eindelijk! Ons eigen huis, in de Enkstraat. Wat was ik blij!’ Half mei 1972 betrok Gerda Pieters met man, zoontje en hoogzwanger van haar tweede kind voor het eerst een eigen huis. Ze woonden daar zes jaar, totdat hun woning bij de renovatie werd verbouwd tot bejaardenwoning. Toen verhuisden ze naar de Diepenveenseweg, aan de rand van het Rode Dorp.

Gerda werd geboren op de Worp, waar haar ouders inwoonden bij opa en oma van moederskant. Opa en oma waren dol op hun oudste kleinkind. Ze bleven haar hun leven lang verwennen. ‘Hier heb je een gulden, maar niet tegen oma zeggen.’ En: ’Hier heb je een rijksdaalder, maar niet tegen opa zeggen.’

Na wat omzwervingen kwam het gezin terecht in Voorstad. Daar ging Gerda naar de Van Marleschool in de Oosterstraat (nu de Vrije School) en later naar de ULO op de Ceintuurbaan. Ze haalde mooie cijfers. Maar doorleren? ‘Geen sprake van’, zei haar vader. ‘Aan het werk.’ En dat deed ze, want vaders wil was wet.


‘Gedoe’ met kinderen
Het werd Groot Schuylenburg in Apeldoorn, een woon- en werkplek voor mensen met een verstandelijke beperking. Gerda, toen zeventien jaar kreeg de verantwoordelijkheid voor een hele zaal kinderen. Ze was er intern. Ze genoot van het ‘gedoe’ met de kinderen: knutselen, spelletjes doen, krulspelden zetten op zaterdagavond. Maar ze moest ook regelmatig politieagent spelen, want het ging er soms ruig aan toe. Zeker ook belangrijk was dat ze haar eigen geld verdiende en financieel onafhankelijk werd. Gerda zag thuis hoe moeilijk haar moeder het had met het financieel afhankelijk zijn. ‘Mag ik asjeblieft een lapje kopen want ik heb een jurkje nodig’, zei ze dan. Gerda dacht: ‘Dat gaat mij nooit gebeuren!’ Ook de traditionele taakverdeling thuis was haar moeder, en ook Gerda, een doorn in het oog. ‘Mijn vader tilde alleen zijn voeten op als de stofzuiger er onderdoor moest.’
 

 

 

Bij kennissen ontmoette ze Ab. ‘Hij zag mij en wist blijkbaar direct dat ik de vrouw was waar hij mee wilde trouwen’, vertelt Gerda. ‘Ik zei: “Je kent me niet eens, misschien ben ik wel een kreng.”’

Haar vader was het niet eens met de relatie. ‘Als je de verkering uitmaakt krijg je van mij een naaimachine’, probeerde hij. ‘Die koop ik mezelf wel’, antwoordde Gerda. En dat deed ze, van haar eerste vakantiegeld. Zodra het gesprek thuis ging over trouwen, zei hij: ’Ben je al dertig dan?’ Bijna drie jaar ging dat zo door.

Gelukkig veranderde de wet waarin je tot je dertigste toestemming van je ouders nodig had om te trouwen op 1 januari 1970. Op 29 januari 1970 trouwde Gerda met Ab. Ook toen was er woningnood. Ze woonden tijdelijk in een huisjespark op de Holterberg, maar al snel weer in Deventer. Ze vonden een kleine bovenwoning op de hoek van de Assenstraat en de Bursesteeg, boven boekhandel Veldink. Daar werd hun oudste zoon geboren. Gelukkig kregen ze van de woningbouwvereniging uiteindelijk een woning toegewezen, in de Enkstraat. Hun eerste echte eigen huis, met een tuin.


Grote plaats voor het Enkhuis
Toen Gerda eenmaal in het Rode Dorp woonde nam buurthuis het Enkhuis algauw een grote plaats in in haar leven. Of is het omgekeerd, nam Gerda een grote plaats in in het Enkhuis? Het ging een beetje vanzelf, van het een kwam het ander. De naaiclub van het Enkhuis zat net zonder docent. ‘Kun jij dat overnemen’, was de vraag. ‘Ik had dan wel geen naaidiploma maar wel veel ervaring’, vertelt Gerda. ‘Ik leerde naaien van mijn moeder. Inmiddels naaide ik alles voor mezelf, voor de kinderen en voor wie zo eens langs kwam. Er was een vast groepje van zo’n tien vrouwen op naailes. Moeders kwamen soms samen met hun dochters. Ze namen zelf mee wat ze wilden naaien, of veranderen. Of de broeken waar de knieën van kapot waren. Zelf was ik ook wat je noemt een armoenaaister, ik had ook geen losse knoop, maakte van niets iets. Van een jas van oma, binnenstebuiten omdat de kleur dan mooier was, maakte ik jasjes voor de jongens. Uiteindelijk, op m’n veertigste, haalde ik toch nog een naaidiploma.’

 

‘Ik was een armoenaaister, ik maakte van niets iets’

 

De administratie van het Enkhuis deed ze ook al snel daarna, de man die daar verantwoordelijk voor was ging met pensioen. Algauw zat Gerda ook in het bestuur. Als ze zaten te vergaderen, zette ze haar jongste zoon in de kinderwagen bij de douches. Ze ziet mijn verbaasde blik en vervolgt: ‘De huizen in het Rode Dorp hadden toen nog geen douche. Het Enkhuis functioneerde ook als badhuis. Theo en Gerrie te Wolde waren de beheerders. Je lei een gulden op het tafeltje en dan kon je met z’n drieën, want ik ging met de kinderen, heerlijk schoon worden.’


Grote zaal voor kinderen
En er was de zondagmiddagclub. Daar draaide Henkie Schurink films: Roodkapje, Tweety, De drie eendjes en ga zo maar door. De grote zaal vol kinderen. Het borstelwinkeltje in de Menstraat verhuurde allerlei films, voor volwassenen en ook voor kinderen. Allemaal stomme films. Henkie zocht daar elke keer een film uit. Hij vertelde dan het verhaal bij de film. ‘Ik bracht kinderen naar de wc, schonk limonade in en hield toezicht, samen met Ab. Ook jaren gedaan.’

Gerda ging assisteren bij de peuterspeelzaal. Eerst omdat haar jongste zoon nog niet zo goed kon lopen. Maar ze bleef, jarenlang, als leiding en genoot van het werken met de peuters. Natuurlijk hielp Gerda ook met het organiseren van de jaarlijkse rommelmarkt op het plein voor het Enkhuis.

Met veel vrijwilligers en betrokken buurtbewoners was het Enkhuis echt het sociale centrum van de wijk. Niet onbelangrijk: voor Gerda betekende het Enkhuis ook een eigen inkomen, een beetje onafhankelijkheid. ‘Het Enkhuis voelde voor mij als een soort thuis. Ab heeft eens gedreigd om een blik bruine bonen te komen brengen. Dan hoefde ik ook niet meer naar huis te komen om te eten.’

 


Ineens was het genoeg
Gerda zat nog in het bestuur van het Enkhuis toen de bouw van de nieuwe peuterspeelzaal ‘De rode rakkertjes’ werd voorbereid. Ergens in die tijd nam iemand anders de naailessen over. Zomaar. Er ontstonden conflicten en meningsverschillen in het sociale centrum. Ineens was het genoeg, Gerda stapte op. ‘Ik heb er nooit meer een voet over de drempel gezet’, zegt ze fier, ‘behalve om te stemmen.’ Het Enkhuis is veranderd. Wat blijft voor Gerda zijn de goede herinneringen en de warme vriendschap met een oud-collega.

 

Fotografie: Lieke Kooyman