Remon Bakker komt uit de zesde generatie van een kermisfamilie. Met zijn gezin woont hij op een Deventers woonwagenterrein. ‘Ik ben trots op ons vak.’

‘Meteen na de lagere school ben ik het kermisbedrijf ingerold en ik doe mijn werk nog steeds met veel plezier. Ik ben supertrots dat ook mijn twee zoons weer het kermisvak hebben gekozen. Zij zijn nu al de zevende generatie van onze kermisfamilie!’

Ik zit aan tafel bij Remon Bakker, die met zijn vrouw en zoons woont op een woonwagenpark op het industrieterrein Kloosterlanden in Deventer. Deze plek heeft zijn vader destijds, samen met een bevriende kermisexploitant, kunnen kopen. Tachtig procent van de woonwagens hier is van kermisondernemers. De woonwagens zien er eerder uit als kleine bungalows, maar dan op wielen.

Deze plek, overgenomen van zijn ouders, is Remon heel dierbaar: ‘Wij kermismensen moeten een plek hebben waar we, naast wonen, ook onze attracties kwijt kunnen en de vrachtwagens en opleggers die nodig zijn voor vervoer. Als ik aankom met mijn attractie van zestig ton met zes assen… Ze zien me al aankomen in een gewone woonwijk! Ik ben daarover in gesprek met de gemeente. Een tijdje terug heb ik een stuk grond erbij kunnen kopen van de gemeente en nu wil ik daar graag ook voor mijn zoons woonwagens op zetten, en onderdak voor de attracties.’

 

 

Immaterieel erfgoed
Remon zet zich ook in voor andere kermisondernemers die een plek zoeken. ‘We voelen ons geen gewone ondernemers. We hebben, van oudsher, onze eigen cultuur.’ Trots vertelt hij dat ze net vorige week te horen hebben gekregen dat de kermis officieel de status heeft gekregen van immaterieel erfgoed in Nederland. Vol vuur: ‘Je kunt ons niet zien als gewone ondernemers, het is een cultuur! De naam “kermis” hangt samen met “kerk” en in sommige steden zie je dat de kermis zich nog steeds afspeelt rond de kerk, bijvoorbeeld in Renesse, maar ook bij ons in Deventer rond de Lebuinuskerk. Wij horen absoluut niet ergens buiten de stad op een evenemententerrein.’

‘Vroeger, mijn ouders hebben dat nog meegemaakt, stonden de woonwagens van de kermismensen ook altijd achter de attracties, met hun kont gekeerd naar de terrassen. Door de steeds grotere attracties van ons én de uitdijende terrassen kan dat niet meer. Nu staan de woonwagens op een apart terrein tegenover de oude ijsbaan.’

Als kermisondernemers in Deventer zijn Remon en zijn collega’s heel alert op alle nieuwe plannen van de gemeente en proberen ze in goed overleg steeds hun belangen te behartigen. ‘Neem nu de veranderingen op de Grote Markt rond de Lebuinuskerk en de bouw van het Eicas-museum aan de Nieuwmarkt: wat hebben de veranderingen daar voor gevolgen voor ons? Er zijn bijvoorbeeld verhogingen aangebracht op het plein voor de Lebuinuskerk en er waren plannen om middenin een grote boom te planten… Dat zijn voor ons flinke hindernissen. Is er nog genoeg ruimte om het plein op te komen en er te manoeuvreren met onze spullen? Doorgaans wordt er wel naar ons geluisterd, maar alert moet je blijven.’

‘De gemeente verdient ook aardig wat aan ons’, vervolgt Remon. ‘De pacht van een plek voor je attractie, de huur van een plek voor je woonwagen et cetera. Ik heb gehoord dat van dat kermisgeld veel andere zaken worden betaald, zoals bijvoorbeeld de inkomst van Sint Nicolaas.’ Voor de kermisexploitanten worden de kosten ondertussen steeds hoger. ‘Wat denk je van de stroomvoorziening die wij nodig hebben? Je moet de enorme stroomkast eens zien naast mijn attractie. Verzekeringstechnisch wordt het ook steeds pittiger met die mega-attracties, de meesten computergestuurd. De verzekering vraagt veel, alles moet dagelijks gecontroleerd en gerapporteerd worden. Wat je allemaal aan verplichte checks moet doen… En al is er maar een heel klein schakelaartje dat niet goed werkt: dan moet je de hele tent stilleggen tot het euvel gevonden is. Allemaal inkomstenderving.’

 

 

Gedresseerde beer
Ziet hij een grote verandering in stijl van hoe het nu gaat en hoe het vroeger ging? Remon: ‘Mijn ouders hadden het vroeger fysiek veel zwaarder. Die moesten veel meer met handkracht werken. Mijn grootouders vervoerden in het begin nog hun attracties per paard en wagen. Dat is nu allemaal makkelijker, maar de enorme prijzen die je moet neerleggen voor de aanschaf van een attractie, de dure en veeleisende verzekeringen, die geven veel financiële druk en emotionele stress. We zitten nu veel achter de computer, terwijl dat helemaal ons ding niet zo is. Je moet een halve ingenieur zijn om de techniek te kunnen beheersen. Ik heb alles in de praktijk geleerd en ben goed op de hoogte, maar ik ben blij met de steun van mijn twee zoons. In die zin is er behoorlijk wat veranderd.’

 

‘Je moet tegenwoordig een halve ingenieur zijn om de techniek te kunnen beheersen’

 

‘Wat blijft is dat we allemaal familiebedrijven zijn’, zegt Remon. ‘Mijn hele familie werkt vaak mee met het opbouwen en afbreken van de attracties: mijn zoons, mijn vrouw, die ook wel inspringt achter de kassa, en anderen die hand-en-spandiensten verlenen. Altijd gezellig zo met z’n allen.’

Vroeger was er veel meer variété, vertelt Remon. Een waarzegster, een dansshow. ‘Mijn opa en zijn broer hadden nog een show met een gedresseerde beer. Dan werd het publiek uitgedaagd om te boksen met de beer. Zogenaamde “jenners” zaten dan tussen het publiek die zich stoer aanboden om het gevecht aan te gaan. Allemaal doorgestoken kaart natuurlijk. Ook hebben mijn grootouders nog een tijdje een show gehad met een “zwarte”, een zwartgeschminkte Hollandse kerel. Die man zat dan in een hok met tralies, aan een ketting met een strooien rokje aan. Hij kon zogenaamd ijzer met z’n handen breken. Tijdens de show werd hij woedend, begon met veel kabaal aan zijn tralies te schudden en brulde hard. Dan wisten de toeschouwers niet hoe snel ze de tent moesten verlaten. Zoiets zou in deze tijd natuurlijk absoluut niet meer kunnen.’

 

 

Eigen baas
Ik vraag Remon waar hij nou het meeste plezier uit haalt in zijn werk. ‘Dat ik eraan bijdraag dat mensen een fijne middag of avond met elkaar hebben, dat er wordt genoten en er plezier is. Ook de hele sfeer van de kermis: plezier, opwinding, spanning, die mix.’ Leuk vindt hij ook dat je heel veel mensen kent die je regelmatig tegenkomt in de verschillende steden waar je staat. ‘Ik ken veel van die jongens van kinds af aan. Je groeit met elkaar op. Na afloop van de kermis drinken we graag nog even wat met elkaar en praten we bij. Gelukkig blijft dat nog wel, ook al is de sfeer de laatste jaren veel zakelijker geworden. De investeringen zijn enorm. Tijd om even bij je attractie weg te lopen en hier en daar een praatje te maken is er veel minder bij. De coronatijd heeft daar ook geen goed aan gedaan. Men wil nu elke kruimel die er te verdienen is uitbuiten.’

Is alles hem altijd voor de wind gegaan? Remon: ‘Een jaar of vijf geleden heb ik een ongeluk gehad met mijn vrachtauto met kermisattractie daarachter. Ik kreeg een klapband en schoot over de vangrails naar de andere kant van de weg, waar ik botste tegen een tegemoetkomende vrachtwagen. Ik had geen schrammetje, maar mijn auto was total loss.
Ik was erg gehecht aan die wagen: helemaal zelf versierd en nog gekregen van mijn vader, die toen al overleden was. Ik heb er ter herinnering een deur uitgehaald en die bewaar ik, die is me dierbaar.’

 

‘Ik zou niet elke dag van negen tot vijf ergens moeten werken’

 

Remon: ‘Als ik mezelf zo hoor praten voel ik echt: dit is mijn leven. Dit hoort bij mij. Het is een vrij leven. Ik ben mijn eigen baas. Baas over mijn eigen ellende, zeg ik wel eens voor de gein. Ik zou niet elke dag van negen tot vijf ergens moeten werken. Ik móét bewegen. Als ik ergens een week sta, moet ik weer weg. In het vroege voorjaar voel ik dat ook altijd: dan komt er een soort onrust over me en ga ik alles weer in orde maken en repareren om er weer helemaal klaar voor te zijn. Ik ben trots op ons vak en ben strijdbaar om te zorgen dat deze mooie kermiscultuur behouden blijft. Voor Deventer, want dat is mijn stad. Maar ook voor de rest van ons land.’

 

Fotografie: Viorica Cernica