Jeanette van Gestel is geboren en getogen op de Zandweerd, en wil er nooit meer weg. ‘Hier is het ons kent ons. Niet zo’n poeha.’
‘Mijn opa had de eerste friettent van Deventer, genaamd De Brabander’, vertelt Jeanette van Gestel. ‘Standplaats Pikeursbaan. Mijn moeder komt uit Wilp en vader uit Oirschot in Brabant. Op zijn twaalfde is hij naar Deventer gekomen. Hij moest op de Sijzenbaan de aardappels ophalen voor de friet, uit een pakhuis. Met die aardappels liep hij over de Brink, waar hij ging voetballen. Dan kwamen agenten aan de friettent: “Janus, die jongen van jou staat weer te voetballen. Je aardappels staan op de Brink.” Dan moest mijn oma mijn vader ophalen en de aardappels meenemen naar de patatkraam.
Mijn moeder kwam daar een keer met haar zus. Ze waren naar de bioscoop geweest en zij zei tegen haar zus: kijk eens wat een leuke jongen daar achter de kraam staat. En toen is het snel gegaan. Op 21 april zijn ze getrouwd en op 5 juni is onze Hannie geboren.
Later heeft ze alles aan ons verteld. Mijn moeder kwam uit een gezin van veertien kinderen. Haar tante had gezegd: “Teuske, je moet vertellen aan je vader en moeder dat je een baby krijgt.” Mijn moeder was toen al zes maanden zwanger, maar ze durfde niet. Toen ze het ‘s avonds toch vertelde, zeiden haar ouders dat ze dan moest trouwen en zichzelf moest zien te redden. Dat moesten zij ook.
Mijn ouders kwamen te wonen in een kelderwoning aan de Sijzenbaan in Deventer. Met twee kacheltjes, mijn vader lag op een zak stro en mijn moeder op een bed. Het waren oude, slechte huizen. Via de voordeur moesten we naar buiten, een lange trap af naast het huis, om naar de wc te gaan.
Eerst woonden ze in de kelder, maar toen ik werd geboren – te vroeg – zei dokter Bolhuis: “Mevrouw Van Gestel, hier kunt u niet blijven wonen!” Toen zijn ze naar boven gegaan. In die bovenwoning hebben we nog twee jaar gewoond, maar ook daar liepen de muizen gewoon achter het behang. En toen heeft de dokter ervoor gezorgd dat wij naar de Gronoviusstraat konden, nummer 53. Ik denk vanaf mijn zesde, want ik kan me herinneren dat ik op de Noorderkleuterschool heb gezeten, in de buurt van de Lange Zandstraat. Dat was later nog een sociale werkplaats voor Ander Werk.
Niet aanbellen
Bij die woning had mijn vader een serre aangebouwd, met een douche. Want oorspronkelijk zat er geen douche in dat huis. Eigenlijk stond je dan buiten te douchen, en de deur kon niet op slot. Dus als iemand achterom kwam en jij stond toevallig onder de douche, dan had je pech. En als het heel koud was dan ging je in de teil in de keuken. Dan deed mijn moeder alle gaspitten aan, zodat het een beetje warm werd. Of ze zette de teil voor de kachel in de kamer. Als je pech had was je de laatste. Ik had twee zussen, ik ben de middelste.
In de straat kon je zo bij iedereen naar binnen lopen. Je hoefde niet aan te bellen, je ging gewoon achterom. En vrijdag ’s middags poetsten al die moeders, al die dames, hun brievenbussen. Die waren van koper en daar stond dan ‘brieven’ op. Nou bij mijn moeder stond er helemaal geen ‘brieven’ meer op. Mijn moeder was de hele dag aan het poetsen.
Thuis mocht er niet geknutseld worden, en na school mochten we niet naar binnen. Het was net een toonzaal. Ik zat toen op de huishoudschool. Mijn moeder stuurde ons rustig naar buiten. Ja, maar mama, het regent, zeiden we dan. “Kan me niet schelen, dan ga je maar onder de poort zitten, ik ben nog lange niet klaar.” Als ze dan klaar was mochten we naar binnen, maar niet in de kamer. Pas na zeven uur. De kamer moest netjes blijven.
Twee keer in de week werd boven gedaan, elke week werden de ramen gelapt, elke veertien dagen gingen de gordijnen eraf. Die vrouwen die letten allemaal op elkaar, niemand ging werken. Dus ze hadden heel de dag de tijd: “O, doet ze nu die ramen nu nog niet?” Ze roddelden onder elkaar.
Als de jaarlijkse gas- en lichtafrekening arriveerde dan kwamen ze ook allemaal naar buiten: “En wat moet ie betalen? Of krieje wat terugge?” Mijn moeder had wel eens dat ze bij moest betalen, dat ze geen geld had. Dan moest ze iedere maand naar de Gasunie fietsen aan de Zutphenseweg. Of de huur, die moest ze iedere maand wegbrengen naar een kantoor van de gemeente, op de hoek van de Assenstraat.
Biertje
Toen de kinderen klein waren was mijn moeder thuis. Later ging ze wel werken, met de buurvrouw, zwart. Dan gingen ze ‘s avonds schoonmaken. Mijn vader was op zijn 32ste al werkloos. Eind jaren zeventig was het heel slecht in de bouw. Al die vaders bij ons in de buurt waren thuis. De ene was metselaar, de ander schilder of timmerman.
Beunhazen deed mijn vader wel. Het geld dat hij daarmee verdiende, gaf hij niet af. Hij dronk graag een biertje. Soms wel te veel. Niet in huis, maar in het café, bijvoorbeeld bij tante Doortje of Hein en Mina. Als het een beetje mooi weer was kon je de klok erop geliek zetten.
Mijn moeder heeft het altijd goed gevonden. Daar hebben we het later nog wel eens met haar over gehad. Zij was een onderdanig type. Als mijn vader ging douchen dan zei hij “Teus, Teuske, ik ga mien douchen hoor.” Dan wist mijn moeder dat ze zijn schone ondergoed sokken en kleren moest klaarleggen. En als ze al eens een keer wegging, wat ze bijna nooit deed, dan moest ze de koffie klaarzetten, zodat mijn vader alleen het knopje hoefde in te drukken. Ik zou het nooit gepikt hebben. Maar het was een heel andere tijd.
Vers gebakken brood
Wij hadden de eerste Turkse buren van de straat. Een Turkse buurman, meneer Altenbas. Hij kwam eerst, hij werkte bij de Akzo. Een jaar of twee jaar later kwam zijn vrouw uit Turkije met drie kinderen. Ze praatte slecht Nederlands. Als ze kwam vroeg ze eerst: “Buurman thuis?” Ja, zei mijn moeder: buurman thuis. “Ik niet komen. Ik morgen komen.” Dan ging ze niet naar binnen.
De buurvrouw bakte Turks brood op de kachel. Dan gingen wij erheen, we vonden het lekker, warm, met een beetje jam ertussen. Als de kinderen een beetje vervelend waren, kwakte ze zo met die stok waarmee ze het deeg rolde op hun kop. Dat was niet misselijk hoor. Het waren heel aardige mensen, die kinderen zie ik nog wel eens.
Mijn moeder ging nooit naar de stad, alles was hier: de groenteboer, de melkboer, de bloemist, de bakker. En wij kinderen speelden altijd buiten, de speeltuinverenigingen organiseerden van alles: sinterklaas, carnaval, zeskampen, voetbaltoernooien. Er was altijd bedrijvigheid.
Soms loop ik met mijn kleinzoon door de buurt. Dan gaan we naar de speeltuin en zeg ik: kom maar, oma weet allemaal mooie sluiproutes. Want ik ken natuurlijk alle gangetjes en iedere straat op de Zandweerd. En dan zeg ik: kijk daar heeft oma gewoond. Op nummer 53.
Nooit geen narigheid
Op de Zandweerd is het ons kent ons. Niet zo’n poeha, relaxt gewoon. Nooit geen narigheid. Als er hier een politieauto door de straat rijdt, staan ze allemaal buiten. Wat gebeurt hier dan? Er gebeurt hier nooit wat. Aan deze kant, hè! Ik weet niet hoe het verder in de wijk is.
Toen we gingen samenwonen was dat eerst in de Smedenstraat, daar woonde Peter al op zichzelf. Daar had hij een appartementje, dat was makkelijk. Dat was maar een half jaartje, want het was veel te klein. Toen hebben we ons in laten schrijven voor een flatje, binnen twee maanden kregen we er een op de Bukhorst. We hebben er zo’n twee jaar gewoond. Veel langer niet, ik kon niet aarden daar. Er was niks te beleven. “Er kan gebeuren wat gebeurt, maar ik blief hier niet wonen”, zei ik. Peter maakt het niet veel uit waar hij woont.
‘Neem dat huus niet, ie kunt niet wennen’
We zijn in de Cartesiusstraat gaan kijken. Deze straat vond ik altijd wel mooi, maar het was een beetje een kakstraat in onze belevenis. Het waren allemaal koopwoningen en als je uit zo’n volksbuurtje komt is iedereen die een huis heeft een kakker. Maar het voelde direct vertrouwd, dus we kochten het.
Mijn zuster woonde nog lang in ons ouderlijk huis. Als ik van mijn werk af kwam, ging ik langs haar en dan pas naar huis. “Bin ie dur alweer”, zei ze dan. Nu woont ze op Borgele, achter de Schalm. Zaterdag was ik er even en ik zei: “En?” “Ik blijf hier niet wonen”, zegt ze. “Dat heb ik oe toch ezegd”, zei ik. “Neem dat huus niet, ie kunt niet wennen, Hannie. Ie komt ook van de Zandweerd.”’
Fotografie: Viorica Cernica
Reacties 2
Super verhaal! Ik hoor het haar vertellen!
Dag Jeanette
Leuk om je hier tegen te komen.
Ik woon al heel lang op de Zandweerd. Ik heb je jaren meegemaakt als caissière bij de Edah, toen nog aan de Zwolseweg.
Dag Jeanet, je werkte jaren bij de Edah aan de Zwolseweg.
In 1977 kreeg ik een tweeling en via een actie kreeg ik gratis blikken AB babyvoeding opgestuurd van Nutricia.
Inmiddels waren mijn zoons overgegaan op M2 en via jou lukte het toen om die blikken bij de Edah winkel te ruilen.
Reactie plaatsen