De verhalen
De verhalen

Janny Reimering (87) zag veel van de wereld, voordat ze neerstreek in Deventer. Inmiddels is ze met de stad vergroeid. Met een scherp oog voor schoonheid en blijvend nieuwsgierig geniet ze van de grote en kleine dingen die Deventer zo uniek maken.

Vanuit haar appartement op het Pothoofd kijkt Janny uit over de IJssel, op de skyline van Deventer. Haar woning ademt één en al reizen uit, met voorwerpen en kunst uit alle windstreken. Ze woonde in Venezuela en trok door Peru, India en Afrika. In de jaren 70 stapte ze als één van de eerste vrouwelijke, buitenlandse toeristen op de Transsiberië Express naar Mongolië. Op zoveel plekken geweest…en het is Deventer waar ze zich meteen thuis voelt.

 

 

Thuishaven op Worp 3
Het begon allemaal met ‘puur een blik op de kaart, verder geen bijzondere reden.’ Na 11 jaar gewoond te hebben in Suriname, waar haar toenmalige echtgenoot als bioloog zeeschildpadden bestudeerde, wilde het jonge gezin zich terug in Nederland settelen. De nieuwe thuishaven op Worp nummer 3 bleek een schot in de roos. ‘Het voelde als een dorp, heel intiem. Alles was er, je kende je buren, de school zat aan de overkant van de straat, we hadden hier een moestuin waar ik met veel plezier in werkte. Tijdens de strenge winters leerde ik mijn dochter schaatsen in het ondergelopen Worpplantsoen.’ Het was toen 1978, de overtocht met het pontje kostte nog een kwartje. Ze geniet naast de geborgen sfeer op de Worp, ook van het culturele leven. ‘Zo volgde ik cursussen in tekenen, boetseren, schilderen – of trad op in de Broederenkerk toen in de jaren 80 lid was van het Deventer Kamerkoor.’

Iets te saai
Een scheiding bracht haar uiteindelijk naar een andere kant van de stad. ‘Ik betrok een flat in Keizerslanden. Daar leerde ik mijn man uit Zwolle kennen. Daarna verhuisde ik naar Zwolle en in de jaren 90 woonden we nog zo’n 10 jaar in Kampen. In geen van beide steden heb ik me gevoeld zoals hier. Het was toch iets te saai.’

 

 

Terug naar Deventer
Een advertentie in de krant wees Janny op appartementen die gebouwd werden aan de IJssel. Nadat haar man eerst een beroerte kreeg en daarna leukemie, was het voor zijn gezondheid geen overbodige luxe om dichtbij een ziekenhuis te wonen. Begin deze eeuw besloot ze terug te keren naar Deventer. Sinds haar man overleed in 2010, woont Janny zelfstandig op het Pothoofd. Na al haar reizen over de wereld en wonen in andere Hanzesteden vraag je je af: waarom voelt juist Deventer zo als haar thuis? En wat is er in die jaren veranderd – of juist gebleven – dat haar hier zo gelukkig maakt?

In Deventer leeft het
Eigenlijk ervaart ze weinig veranderingen tussen toen en nu. ‘Je hoeft niet rijk te zijn. Er zijn hier zoveel mogelijkheden. Ik geniet dagelijks van grote en kleine dingen; de binnenstad met haar verwarmde terrassen. Maar minstens zo erg van struinen door de straten en langs de winkels. In Deventer…leeft het gewoon.’

 

 

De stad voor mezelf
Ze lijkt de stad nog wel het mooist te vinden in de stilte voor de storm. De opbouw van de markt is misschien wel één van haar meest favoriete momenten. ‘Je ziet koopmannen bevoorraden, een praatje maken. Zo heeft de stad een hele andere sfeer, dat is zo leuk om te zien.’ Haar mooiste herinnering? ‘In de lockdown tijdens de coronatijd zag je geen kip op straat. In de kerstperiode bleven de prachtige lichtinstallaties staan. Het was eigenlijk doodstil. Toch wilde ik die sfeer eens proeven. Dus ben ik zo tegen 18.00 uur de stad in gefietst. Ik zag de winkels dichtgaan en mensen weggaan, dus de enige die ik nog zag was een vrouw, die met een touw een mandje met boodschappen omhoog haalde naar haar woning op de 2e of 3e etage. Ik fietste vervolgens langs de Brink en door de Overstraten; het dat je hoorde was getik en gehamer, van restaurants die hun zomermeubels aan het opknappen waren. Op wat giechelende tienermeiden na was er niemand op de Brink. Die hele sfeer is me nog steeds bijgebleven, ik was helemaal in m’n eentje en had de stad voor mezelf. Een hele bijzondere ervaring was dat.’

Oog voor schoonheid
Thuis op het Pothoofd ligt altijd een verrekijker binnen handbereik om het waterleven op de IJssel te spotten. ‘Soms als het mistig is, dan zie ik alleen het silhouet van een schip. Dat vind ik prachtig. Bij mistig of helder weer, onweer of een dag met sneeuw, zie je de zon op zoveel manieren.’ Ze heeft de meest bijzondere zonsondergangen aan de IJssel vastgelegd en gebundeld in een fotoboek. Haar scherpe oog voor de schoonheid in het dagelijkse leven.

Galerie Art Brut
Dat oog voor schoonheid kan ze ook kwijt in haar passie voor kunst. Ze maakt zelf schilderijen en is actief liefhebber en verzamelaar. Daarnaast werkt ze ook nog eens meerdere dagen per week als vrijwilliger bij Galerie Art Brut. En dat allemaal op 87-jarige leeftijd. Waar haalt ze die enorme energie en levenslust vandaan? ‘Er zijn drie dingen waar ik me goed aan houd. Verse groentes eten, zoveel mogelijk in beweging blijven. En het derde ding: ik ben nieuwsgierig en ik blijf nieuwsgierig.’

 

 

Laatbloeier
Zo scrabbelt ze elke ochtend via haar mobiel met haar dochter in Benin. ‘Om te blijven nadenken. Dit is een hele fijne tijd, ik mag dan wel oud zijn. Nu heb je alle tijd om alles uit te zoeken in plaats van vroeger met kinderen. Wat dat betreft ben ik wel een laatbloeier. Ik heb altijd wel gelezen, maar nooit zo veel als nu. Ik lees meerdere kranten per dag en een paar boeken per week. Ook ben ik lid van het Filmhuis Mimik, daar ga ik op het fietsje heen. Of ik kijk op Indebuurt.nl welke winkels geopend zijn, dan ga ik even kijken.’

Dol op kunst en cultuur. Bereisd en belezen. Maar bovenal bewust van de mooie momenten in het dagelijks leven. Het is de levenskunst die zo enorm aanstekelijk van haar afspat. Daarom voelt ze zich zo thuis in Deventer. Want hoe jong of oud je ook bent, het is maar net met welke bril je naar de stad kijkt, volgens Janny. `Je moet ook wel geïnteresseerd zijn en je dingen afvragen. Als je niet nieuwsgierig bent, dan maak je ook niks mee.’

 

Fotografie: Viorica Cernica

Benieuwd naar de verhalen achter de muren van Restaurant Bouwkunde trok verhalenverzamelaar Anne Koot naar Het Klooster 2. In twee podcast-afleveringen blikt terug op de verschillende functies die het statige monumentale pand heeft gehad.

In aflevering 1 komt aan het woord Alie Kattenbeld-van der Wal. Haar man Joop Kattenbeld was beheerder van het gebouw in de zeventiger jaren.

In aflevering 2 spreekt Anne met Pieter van de Pavoordt en Joep van de Pavoordt. Pieter begon begin tachtiger jaren met twee collega’s theater Bouwkunde. Inmiddels bestiert hij samen met zijn vrouw Heleen Boom hij al 40 jaar met passie en toewijding Restaurant Bouwkunde. Joep van de Pavoordt is jarenlang theatertechnicus geweest bij Theater Bouwkunde. Nu is hij hoofd techniek bij Mimik.

 


Joep van de Pavoordt

Benieuwd naar de verhalen achter de muren van Restaurant Bouwkunde trok verhalenverzamelaar Anne Koot naar Het Klooster 2. In twee podcast-afleveringen blikt terug op de verschillende functies die het statige monumentale pand heeft gehad.

In aflevering 1 komt aan het woord Alie Kattenbeld-van der Wal. Haar man Joop Kattenbeld was beheerder van het gebouw in de zeventiger jaren.

In aflevering 2 spreekt Anne met Pieter van de Pavoordt en Joep van de Pavoordt. Pieter begon begin tachtiger jaren met twee collega’s theater Bouwkunde. Inmiddels bestiert hij samen met zijn vrouw Heleen Boom hij al 40 jaar met passie en toewijding Restaurant Bouwkunde. Joep van de Pavoordt is jarenlang theatertechnicus geweest bij Theater Bouwkunde. Nu is hij hoofd techniek bij Mimik.

 


Alie Kattenbeld-van der Wal

Aan Diepenveenseweg 82 bevindt zich sinds 1872 de Joodse begraafplaats. Een plek vol vaak aangrijpende verhalen, zo weet kenner Lex Rutgers. ‘Als je hier komt, ervaar je de eeuwige rust.’

Zijn belangstelling voor de Joodse geschiedenis en anti-discriminatie bracht Lex Rutgers bij Etty Hillesum Centrum, waar hij onder andere met Manja Pach de Joodse wandeling heeft opgezet. Onderdeel van de wandeling is de Joodse begraafplaats. Lex is hier zodoende regelmatig te vinden, ook om de begraafplaats te onderhouden. Voor dit onderhoud krijgt hij jaarlijks vanuit de Duitse organisatie Sühnezeichen Friedesdienste Aktion (ASF) hulp van een internationale groep van jongeren uit Duitsland, Oostenrijk en Oekraïne.

 

 

Speciaal voor Open Monumentendag is de begraafplaats zondag 10 september opengesteld voor publiek. Als voorproef op dat weekend, kreeg verhalenmaker Marcel Mulders een rondleiding.

Lex laat me binnen via het poortgebouw en begint direct te vertellen: ‘Dit gebouwtje waar we nu zijn is het metaheer- of reinigingshuis en wordt nog maar zo’n eenmaal per jaar gebruikt voor een begrafenis, het komt uit1900. De begraafplaats is van 1872, bijna even oud als de synagoge, die stamt uit 1892 en tot voor kort ook in bezit was van de Joodse gemeenschap. Deze begraafplaats is de tweede in Deventer en de enige die de Joodse gemeente bezit. De eerste was van 1805, waar nu de Beestenmarkt is. Toen die vol was In 1878, hebben ze dit stukje land aan de Diepenveenseweg gekocht.’

 

 

‘Joden werden in Deventer pas na 1796 als volwaardig burger toegelaten. In dat jaar verordende de regering van de Bataafse Republiek dat: “geen Jood zal worden uitgeslooten van enige rechten of voordeelen die aan het Bataafsch Burgerregt verknocht zyn”. Hierdoor kregen zij ook het recht op het inrichten van een eigen begraafplaats.’

‘In 1960 maakte een stadssanering het wenselijk de oude begraafplaats te ruimen. Het ruimen van zo’n begraafplaats mag eigenlijk niet, voor de eeuwige rust. Het is gebeurd met toestemming van de opperrabbijn. De resten zijn hier herbegraven.’

Afstammeling van Cohen
Nog in het gebouwtje wijst Lex op een graf vooraan, nog zonder steen. ’Dat is een vers graf, van Ietje, die pas is overleden. Zij ligt hier zo vooraan, omdat ze een afstammeling is van Cohen. Dat kun je zien aan die zegenende handen op de grafsteen van haar echtgenoot. Cohen is het oudste en het hoogste priestergeslacht. De eerste Cohen was priester in de oude tempel en hoofd van alle andere priesters. Sindsdien zijn alle opperpriesters mannelijke nakomelingen van die eerste Cohen. Ze heetten dan wel Gosschalk maar van oorsprong is het Cohen. Familienamen als Cahn of Coen of Kats zijn ook allemaal afstammelingen van Cohen.’

 

 

Kohaniem
Als we het gebouw verlaten en weer buitenstaan, wijst Lex op een klein deurtje. ‘Hier heb je het Kohaniem-deurtje, daar moeten de mensen die van Cohen afstammen doorheen. Ze moeten de begraafplaats onopvallend betreden en dan langs de rand van de begraafplaats lopen. Eigenlijk mogen ze er niet komen, omdat het geen reine plek is vanwege de dode mensen die er liggen. Dat mag je het hoge priestergeslacht niet aandoen. Heel bizar.’

Levieten
‘Het tweede priestergeslacht zijn de Levieten, de Levi’s. Ze waren de helpers van het hoogste priestergeslacht. Hygiëne is van oorsprong heel belangrijk. Op de grafsteen van een Leviet staat daarom een schenkkan. Je doet in de schenkkan met twee handvaten gereinigd water en dan schenk je drie keer over en weer. Dat doe je voordat je gaat eten, wanneer je van de WC afkomt en ook als je een begraafplaats bezoekt.’

Waar Lex kijkt, weet hij iets te vertellen. ‘Hier liggen de ouders van Han Hollander, de beroemde radioverslaggever, Frouwke en Simon Hollander.’ ‘En die daar heeft geen steen. Die had er geen geld voor. Dat kwam in die tijd veel voor.’

‘Die stenen die plat liggen zijn Sefardische graven. Die kwamen oorspronkelijk uit Spanje en Portugal. En de andere zijn Asjkenazische graven. Die kwamen uit Oost-Europa.’

‘Dat grote graf met een hekje eromheen is van de familie Noach. Die hadden vrij veel geld uit de lompenhandel. Ze wilden verschil maken, maar eigenlijk moeten de stenen een beetje identiek zijn.’

 

Ik ken de verhalen van bijna alle families die hier liggen’

 

Eeuwige rust
We lopen verder. Lex vertelt waarom hij zich betrokken voelt bij de Joodse begraafplaats: ‘Ik ken veel mensen uit de Joodse gemeenschap en toen ik voor het eerst bij een begrafenis aanwezig was, was ik onder de indruk van de riten die daarbij horen. Maar ik vond het wel raar dat naaste vrouwelijke familie niet dichtbij het graf mag staan.’

 

 

‘Als je hier komt, ervaar je de eeuwige rust en het bijzondere; allemaal sobere grafstenen met soms alleen maar Hebreeuwse teksten en geen bloemen. Door de oorlog en de Jodenvervolging – 80% is vermoord – zijn er veel Deventer joden hier niet begraven en dat kenmerkt de vele open plekken, anders had het hier allang vol gelegen. Ook sommige teksten op de grafstenen verwijzen daarnaar. Ik ken de verhalen van bijna alle families die hier liggen, wat voor mij deze plek iets van “thuiskomen” geeft. Het is bijzonder dat ik hier mag rondleiden van de Joodse Gemeente en bezoekers hier deelgenoot van mag maken.’

308 mensen
We verlaten het oude gedeelte van de begraafplaats en lopen door naar een nieuwer stuk. ‘In 1939 hebben ze een nieuw stuk grond gekocht. En als de oorlog er niet was geweest dan was het in 1960 al vol geweest. Daar in dat muurtje is nog een Kohamiem-deurtje voor dit nieuwe gedeelte. Daarachter in een verzameld graf liggen de resten van 308 mensen van de oude begraafplaats.’

‘Achteraan liggen stenen die wat ouder lijken, die zijn nog van 1939. Maar verder is dit allemaal van na de oorlog.’

Lex raakt niet uitverteld. Hij wijst op de graven van bekende Deventenaren die zaken hadden in de binnenstad zoals de kledingzaken van Mesritz en Spanier, de textielzaak van Adelaar en de slachterij van Zendijk.

‘Dit is het graf van de familie Gelder. Herman Gelder was 40 jaar lang voorzitter van de joodse gemeente tot zijn dood in 1949 of volgens de joodse jaartelling 5709.’

‘Deze vrouw was getrouwd met een niet-joodse man, meneer Vrolijk. Die mocht hier niet begraven worden, dus ligt zij hier alleen. Ik hoop dat ze het daar goed over gehad hebben samen.’

Wijzend op een steen die tegen een andere aanleunt:  ‘Die man was niet getrouwd en daar staat: “hij heeft altijd voor zijn moeder gezorgd.” En nu zijn de stenen van moeder en zoon tegen elkaar aangezakt. Dat vind ik symbolisch.’

Weer iets verderop: ‘Dat is een vrij nieuw graf, van Leny Adelaar, uit Bathmen. Zij heeft de experimentenbarak van Auschwitz overleefd. Ze kon daarom geen kinderen krijgen. Op haar steen staan de namen van haar ouders en haar broer omdat die geen graf hebben.’

 

 

‘En daar ligt Samuel Spier, die had een lederwarenwinkeltje op de Veenweg. Hij had de oorlog overleefd. Zijn vrouw en zijn twee zoontjes zaten in Friesland ondergedoken. Zij kreeg een relatie met een onderduikman en is daar gebleven met haar zoontjes. Hij kon het niet aan. Hij heeft in 1945 zelfmoord gepleegd. Daarom is de steen zo eenvoudig en klein als een kindergraf.’

‘Hein Jozef Lindeman die daar ligt is een slachtoffer van de executie op de Oxerhof op 6 april ’45. Zij werden gevangengehouden op het landgoed Oxerhof in Diepenveen en zijn toen het Canadese leger al naderde neergeschoten. Van de tien verzetsstrijders die toen omgebracht zijn, waren er drie joods.’

Terug in het gebouwtje wijst Lex ter afsluiting op een gedenkmonument voor de in de oorlog omgebrachte joodse mensen uit Deventer. Er ligt een boek bij met 400 namen. We gaan naar buiten. Lex sluit de deur van het gebouwtje en we laten de doden weer met rust.

 

 

Open Monumentendag
De Joodse begraafplaats is geopend op zondag 10 september, van 13.00 uur tot 17.00 uur. Adres: Diepenveenseweg 82.

 

Fotografie: Viorica Cernica

De week van Fons Geerdink is niet compleet zonder zijn bezoeken aan Lange Zandstraat 15. Op het adres was ooit een machinefabriek en later de brandweer gevestigd. Tegenwoordig doet het monumentale pand dienst als zelfregiecentrum van Stichting Vriendendiensten. Voor Fons een belangrijke plek. ‘Ik voel me er gewaardeerd.’

‘De mensen die daar komen zijn allemaal hoteldebotel’, dacht ik toen een medewerker van Vriendendiensten me vroeg eens te komen kijken bij hun zelfregiecentrum. Ik was er in 1996 al geweest, toen het nog werd gebruikt door ggz-organisatie Dimence. Maar ik heb het toch een kans gegeven en ben gebleven. De tuinman van destijds ging weg en dat werk leek me wel wat.’ Sindsdien staat Fons bekend als Fons de tuinman. ‘Ik verzamel zaden van bijvoorbeeld Afrikaantjes en Zonnebloemen. Als kind vond ik het ook al leuk om in de tuin te werken.’

 

 

Toch was het thuis voor Fons meestal niet fijn. ‘Ik was een beetje het zwarte schaap van de familie. Hoorde er niet echt bij. Als kind viel ik van de fiets en kwam onder een vrachtauto. Dat was in 1964. Hierna heb ik in 1967 weer een ernstig auto-ongeluk gehad. Ook ditmaal overleefd. Blijkbaar had ik toen al een engelbewaarder. Het herstel duurde meer dan een jaar.’

IJsselfront
‘Oorspronkelijk kom ik uit Hengelo (“uut Twente”). Ik ben eigenlijk door toeval in Deventer terechtgekomen. Daarvoor al, vond ik het een mooie stad. Ik weet nog dat ik een keer met mijn vader ergens op de Veluwe moest zijn. Dat was ongeveer in 1968. Op de terugweg reden we over de Wilhelminabrug. Ik was onder de indruk van het IJsselfront. “Stop,” riep ik, “ik ga een foto maken.” Misschien heb ik toen al gedacht: Daar gaik later wonen. Vijf jaar later, in oktober 1973, kreeg ik via een kennis de kans om boven restaurant De Salland Taveerne in de Vleeshouwerstraat (waar nu Da Mario zit) te komen wonen. In ruil daarvoor verrichte ik hand- en spandiensten. In de jaren daarna ben ik nog actief geweest in het jongerenwerk, in de Kuip (Colmschate) en heb ik gewerkt bij drukkerij Birnie bloemisterij Ten Cate. Voornamelijk door rugklachten ben ik begin jaren negentig helaas thuis komen te zitten.’

 

 

Psychose
‘In 1996 kreeg ik een psychose. Op Schiphol. Ik moest kennissen ophalen. Het was erg warm die dag. Ik wilde gaan zwemmen, dacht dat ik op een strand was, maar liep zonder kleren op de parkeerplaats. Vervolgens werd ik overmeesterd door de marechaussee. Zij brachten mij naar psychiatrisch ziekenhuis Vogelenzang in Bennebroek. Na twee weken kwam ik op Brinkgreven (nu onderdeel van Dimence). Op de open afdeling liep ik weg, ging ik zonder geld in de bus naar mijn zwager in Oldenzaal. De bus ging niet verder dan Hengelo. Toen ben ik maar naar mijn zus gegaan. Zij vond het verstandiger als ik naar Deventer terugging. Ik nam een taxi. In de bocht van afslag 13 van de A1 ontsnapte ik, omdat ik niet kon betalen.’

Natuurlijke kracht
‘Terug op Brinkgreven nam ik mijn medicijnen niet in. Ik trok na een paar dagen een lantaarnpaal uit de grond. Werd overmeesterd door verpleging en politie. Plotseling hoorde ik een stem: “Fons alles komt goed.” Ze stopten me in de isoleercel. Weer hoorde ik die stem: “Maak je maar geen zorgen alles komt goed.” Volgens mij een boven natuurlijke kracht die ik nog steeds ervaar. Een gids als het ware. Ze heeft me altijd begeleid en doet dat nog steeds.’

 

 ‘Zonder medicijnen heb ik het gered’

 

Depressie
‘Twee jaar na de psychose was ik hersteld. Ik kreeg een WAO-uitkering maar moest van het GAK (nu UWV) werk zoeken. Gelukkig vond ik een baan bij zorginstelling Overkempe (Olst) als koerier. Maar ik moest toch verder solliciteren, omdat ik meer uren moest maken. Hierna heb ik gewerkt als taxichauffeur. Helaas kreeg ik weer ernstige rugklachten. Dat was in 2011. Weer liep ik bij huis. Ik belandde in een depressie. Ik heb toen hulp gevraagd bij Dimence en daar een cursus gevolgd. Twee keer per week ging ik naar een gespreksgroep. Daar heb ik allerlei “zaken” besproken. Ik kreeg allerlei handvaten. Praten over wat je dwars zat en waar heb je behoefte aan. Ik heb mijn hele “hebben en houen” op tafel gegooid. De groep draaide om zelfvertrouwen krijgen en leren van jezelf te houden. Dat is gelukt! Zonder medicijnen heb ik het gered.’

 

 

Structuur
‘In die periode (2012) ben ik aan de slag gegaan op de boekbinderij van Dimence en dat doe ik nu nog steeds. Hierdoor heb ik structuur en een doel in mijn leven. Ik heb iets om naar uit te kijken. In dezelfde tijd heb ik kennis gemaakt met het zelfregiecentrum van Vriendendiensten en ik ben er blijven komen. Als dank kreeg ik laatst een mooie kaart! “Fons wat heb je weer hard gewerkt in de tuin. Wat zijn wij daar blij mee”, stond erop. Dat streelt toch een beetje mijn ego, ik voel me dan echt gewaardeerd.’

Machinefabriek en brandweerkazerne
Voordat het een zelfregiecentrum werd, kende het pand op de Lange Zandstraat andere functies. Oorspronkelijk was het een fabriek voor stoomwerktuigen. Jacob van Harte bouwde de fabriek in 1876, het bestond uit verschillende gebouwen, waaronder een gieterij annex smederij en een directeurswoning. Alleen het kantoorpand is behouden gebleven. Het pand is een aantal keren verbouwd en aangepast. De machinefabriek verhuisde en in 1969 werd het gebouw in gebruik genomen als kantoor voor de Deventer Brandweer. De brandweer verhuisde in 1990 naar haar huidige onderkomen aan de Schonenvaardersstraat. Sinds 1991 was het een dagbestedingscentrum van Dimence. Later is het pand overgenomen door Cambio en maakte Vriendendiensten er gebruik van, met vooral hun maatjes-activiteiten. In augustus 2016 startte de stichting er hun zelfregiecentrum.

 

‘Het zelfregiecentrum is toegankelijk voor iedereen’

 

Stichting Vriendendiensten
Vriendendiensten zet zich als stichting in voor mensen met een psychische en/of psychosociale kwetsbaarheid in de gemeenten Deventer, Olst-Wijhe, Raalte en Voorst. Daarnaast biedt Vriendendiensten onafhankelijke GGZ- cliëntondersteuning, ggz-maatjesactiviteiten en uiteenlopende cursussen. Het zelfregiecentrum is gewoon toegankelijk voor iedereen. Binnen het centrum werken betaalde coördinatoren, maar het wordt verder door bezoekers gerund. Er is geen verplichting om “iets” te doen of te organiseren. Wie wil kan iets organiseren en af en toe wordt er vanuit de stichting een grotere activiteit georganiseerd, zoals een barbecue. Bovenal is het een plek waar mensen dingen en activiteiten kunnen uitproberen, waardoor hun gevoel van eigenwaarde kan groeien.

 

 

Fantastische mensen
Fons: ‘Sinds ik bij Vriendendiensten kom, heb ik groene vingers. Ik kom ongeveer 24 uur per week in het zelfregiecentrum. Op de zondagmiddagen hebben we er cliëntenbond café. Voor twee euro per jaar is men lid. Eén keer per jaar wordt er een uitstapje georganiseerd. Ook sta ik één keer per maand achter de bar. En vorig jaar was hier nog een barbecue, waaraan ik heb meegeholpen. Het centrum biedt mij een goede afleiding om niet te vereenzamen en een kans om mij ten dienste te stellen als vrijwilliger. De coördinatoren zijn fantastische mensen, ze geven elke bezoeker het gevoel welkom te zijn.’

Tevreden in Deventer
Al met al voelt Fons zich thuis in Deventer. ‘Het is mijn stad. Ik voel me hier lekker. Dankzij mijn AOW en drie kleine pensioentjes kan ik me goed redden. De huur van mijn huis is laag: Mijn huissie is mijn alles. De Brink is mijn favoriete plein. Elke zaterdagmiddag ga ik daar bij mijn vaste café “iets” drinken en soms eten. Geniet ik van het kijken naar mensen. Museum de Waag is aardig maar het mooiste gebouw is voor mij de Lebuïnuskerk. De foto die ik maakte toen ik met mijn vader over de brug reed, heb ik nog steeds. Ik ben tevreden in Deventer. Ik “draag” geen rugzak, ik sta positief in het leven. Zeker nu ik al meer dan 25 jaar mijn “vriendinnetje” in mijn ziel heb. Ik leef onbekommerd. Zij helpt me met alles, gaat het niet goed met mijn gezondheid? Dan laat zij me dingen doen; “ga naar de dokter, of doe dit of doe dat”. Zij is een spirituele gids, een beschermengel. Dat is het.”

 

 

Fotografie: Viorica Cernica

Grote Boeddhabeelden langs de Rielerweg zijn een kleine voorbode van de enorme hoeveelheid beelden binnenin de monumentale Johannes Vianneykerk. Verzamelaar en handelaar Peter Vredeveld over zijn bijzondere collectie en locatie.

Avontuur. Al op jonge leeftijd wilde Peter Vredeveld de wereld ontdekken. Opgegroeid in het polderdorp Espel in de buurt van Emmeloord besloot hij op zijn 18e dat er meer te zien was in de wereld dan de polder. Daarom vertrok hij voor tien weken naar Nepal om vrijwilligerswerk te doen. Die tien weken werden een jaar. Dat is inmiddels vijftien jaar geleden.

Nadat hij terugkwam uit Nepal is hij blijven reizen door Zuidoost-Azië. Dit werelddeel en de manier van leven bleef en blijft hem trekken. ‘In Azië heeft vooral de rust mij erg geraakt. Dit begon in het afgelegen bergdorpje waar ik gewoond heb. Niet dat het daar niet hard werken was, maar de haast die velen hier kennen zag ik daar niet. In het Boeddhisme gaat het ook veel over ‘loslaten’, ik denk dat hier een raakvlak is. Tijdens de eerste reis naar Birma (1999, ik was toen 19) kwamen er een paar mooie Boeddhabeelden op mijn pad. Deze vond ik vooral zelf erg mooi en besloot ik daarom om aan te kopen en mee te nemen naar Nederland. Bij aankomst thuis bleek dat liefhebbers de beelden wel wilden kopen en zo is heel langzaam de handel begonnen.’

 

 

Ledlampjes verlichte varianten
In het Boeddhisme staat naast “loslaten” ook vrijgevigheid centraal. ‘Het Boeddhisme leeft heel erg’, vertelt Peter. Er wordt dan ook veel gedoneerd aan tempels. Daarom moeten oude Boeddhabeelden plaatsmaken voor nieuwe. Waar we in het westen veel waarde hechten aan oud en antiek, zijn in Azië nieuwe, glimmende spullen juist waardevol. De oude, houten tempelkastjes moeten dan ook plaatsmaken voor glimmende met door ledlampjes verlichte varianten. Bijkomend voordeel is ook dat deze aluminium varianten veel makkelijker schoon te houden zijn. Er is dan ook een aantal antieke tempelkasten terug te vinden in de verzameling van Peter.

Door de jungle
Tijdens zijn zoektocht komt Peter vaak op bijzondere plekken, die niet altijd even makkelijk zijn te bereiken. Het kan zijn dat zijn zoektocht met een boot en brommer verloopt of dat hij een dag met de trein reist om na een wandeling door de jungle op zijn eindbestemming uit te komen. ‘Maar dan kom je wel terug met een Boeddhabeeld uit de twaalfde eeuw, met gouden wenkbrauwen, ingelegd met koper en zilveren ogen.’ Die avonturen, de reis en de verschillende ontmoetingen, dat is wat hij zo geweldig vindt aan zijn werk. Als je het al werk mag noemen.

Eén van die bijzondere ontmoetingen was met Sangita. Ze troffen elkaar in een hotel in Nepal tijdens één van zijn reizen. Inmiddels is ze zijn vrouw en wonen ze met hun twee kinderen in de aangelegen pastoriewoning naast de kerk.

Nadenken over de toekomst
De verzameling Boeddhabeelden is met de jaren steeds groter geworden. De ingekochte beelden werden eerst nog opgeslagen in de boerderij van zijn ouders. Vanwege hun leeftijd verkochten zij de boerderij en dat was het moment voor Peter en Sangita om na te denken over de toekomst. Ze woonden toen in Emmeloord. ‘Een hele andere omgeving dan het bergachtige Himalaya-dorpje waar ik tijdens mijn vrijwilligerswerk woonde.’

Kerk gekocht
Samen zoeken Peter en Sangita naar een geschikte plek waar zowel de Boeddha’s als het gezin ondergebracht kunnen worden. De Johannes Vianneykerk  aan de Rielerweg in Deventer hadden ze al een keer bekeken, maar toen mislukte de aankoop. Toen de kerk twee jaar later, in 2016, weer op de markt kwam besloten ze alsnog de knoop door te hakken. ‘Hadden we opeens een kerk gekocht.’

 

 

Zeker in het begin was er heel veel aandacht voor de Boeddha’s in de kerk. Peter gaf zelfs rondleidingen. (Oude) Buurtbewoners kwamen kijken en vertelden Peter allerlei verhalen over de kerk en de verschillende gelegenheden, zoals de bruiloften en begrafenissen die er plaats hadden gevonden.

De Johannes Vianneykerk werd in 1929 gebouwd en sloot op 29 juni 2014, na de allerlaatste Heilige mis, de deuren. Het aantal leden was te ver teruggelopen om door te gaan. En dit terwijl kerkgangers in hoogtijdagen op het plein voor de kerk de diensten moesten bijwonen, omdat er binnen geen plek meer was.

 

”Waar vroeger peentjes werden gezweet om vergeving te krijgen, staan nu Boeddhabeelden”

 

Peter heeft zijn werkplaats in de sacristie, achter in de kerk. Hier vind je nog de oorspronkelijke kasten voor de opslag van de uitvaart-, avondwakeboekjes en de hosties. Nu wordt de ruimte gebruikt voor het opknappen van de Boeddhabeelden. De gereedschappen worden opgeslagen in de kasten. Waar vroeger peentjes werden gezweet om vergeving te krijgen, staan nu Boeddhabeelden.

Bed and Breakfast
In de oude groentetuin van de kerk runt Sangita een Bed and Breakfast. Gasten kunnen overnachten in de Pipowagens die achter in de tuin staan. Tijdens het gesprek met Peter schuift ze even bij aan, maar veel tijd heeft ze niet want er komen nieuwe gasten dus de Pipowagens moeten nog even op orde gemaakt. ‘Het loopt goed’, zegt ze, ‘maar als het te druk wordt, dan gaat het gezin voor en dan zijn de Pipowagens tijdelijk niet beschikbaar.’ Beiden vinden het belangrijk om er voor de kinderen te zijn en hun eigen tijd te kunnen indelen. Tegelijkertijd doen ze ook allebei iets waar ze veel energie en plezier uit halen.

 

 

Nu gaan de Boeddha’s op avontuur, heeft Peter de rust en kalmte van het Boeddhisme en de Boeddhabeelden overgenomen. Hij is gesetteld en trekt er zo nu en dan eens op uit voor een avontuur. Maar hij komt altijd weer thuis bij zijn gezin in de kalmte en sereniteit van zijn kerk met de Boeddha’s.

Kijk voor meer informatie op de website van Peter.

 

Fotografie: Viorica Cernica

 

Een gewone Deventernaar is Nuran Florissen wel, maar onbekend is ze hier zeker niet. Voor haar inzet en haar kwaliteiten ontving ze meerdere prijzen en onderscheidingen. Nuran sloot niet alleen de stad maar ook talloze inwoners in haar armen en die klik is wederzijds. ‘Ik was toen en ben nog altijd weg van Deventer.’

Als ze het natelt komt Nuran op wel acht. Acht prijzen, die ze veelal kreeg voor haar vrijwilligerswerk. Zo werd ze 2017 lid in de Orde van Oranje-Nassau, won ze in 2018 de Deventer diversiteitsprijs Het Verschil en kreeg ze in 2020 de Gouden Venus van Milo (een initiatief om mensen met een beperking in het zonnetje te zetten). En dan zijn er nog de Nationale Vrijwilligersprijs, de prijs van de Rode Vuist en de Ab Harrewijnprijs. Nuran wordt geprezen voor haar tomeloze inzet. En steeds wordt erbij gezegd dat het uitzonderlijk is dat een vrouw al die prijzen krijgt en nog uitzonderlijker: een buitenlandse vrouw.

 

 

Weg van Deventer
Want Nuran heet voluit Nuran Florissen-Kapikiran en is geboren in Malatya in Turkije. Haar zus woonde al in Deventer met haar man en twee kleine kinderen toen ze Nuran vroeg of ze op haar kinderen wilde passen in de tijd dat zij moest werken. Er was toen nog maar weinig kinderopvang. Zo gezegd zo gedaan, in 1989 kwam Nuran naar Nederland, naar Deventer. Om er niet meer weg te gaan. De opvang liep gesmeerd, de kinderen waren dol op haar en zijn het nog steeds, zo groot als ze zijn. ‘Ik was toen en ben nog altijd weg van Deventer.’

Hier klopt een hart
Bij haar zus leerde ze Gerrit kennen, haar grote liefde. Ze trouwden in 1999 en gingen wonen in één van de flats in Keizerslanden. Een mooie flat, een fijne buurt. Tot haar diepe verdriet stierf Gerrit in 2014 na 15 jaar huwelijk. Nuran was er kapot van, en is dat nog steeds. Ze is in de flat blijven wonen, ze kent er zoveel mensen. In de tijd van corona en lockdowns legde ze bij elke voordeur op haar galerij wat zelfgebakken lekkers neer en maakte ze van papier harten die iedereen kon ophangen als hij of zij dat wilde: “hier klopt een hart voor jou”. Tijdens ons gesprek wordt er aangebeld in een bepaald ritme: ‘O dat is de buurvrouw.’ Even bijpraten, vertellen hoe het is: ‘We letten hier op elkaar.’ Het lekkers dat de buurvrouw meebrengt wordt grif gedeeld.

 

 

Thuis in Keizerslanden
De sfeer in Keizerslanden vindt ze over het geheel genomen de laatste jaren wel minder geworden, jammer genoeg. Nuran ervaart meer overlast, meer geschreeuw, gescheld. ‘En er is meer kleine criminaliteit, er lopen meer mensen verloren rond, ook jongeren. Toch wil ik hier graag blijven wonen, ik ken er veel mensen.’ En ze houdt te veel van Deventer om te verhuizen: ‘Als ik terugkom van Turkije en de kerk zie en de IJssel, dan voel ik me thuis.’ Een thuis waar even snel een boodschap doen of voor eventjes naar de Brink gaan, geen optie is. Ze komt altijd bekenden tegen, knoopt altijd gesprekken aan. ‘Ik heb hier mijn buren, mijn vrienden, mijn huisarts, mijn specialist (Nuran heeft vanaf de geboorte een serieuze heupaandoening), mijn zus woont hier en mijn neven. En ook zo’n groep als Vrouwen voor Elkaar, vind je nergens, dat kan alleen in Deventer, dat weet ik zeker.’ Nuran doelt hiermee op de multiculturele groep vrouwen waarin ze een onmisbare rol vervult.

 

‘Als ik terugkom van Turkije en de kerk zie en de IJssel, dan voel ik me thuis.’

 

Vrouwen Voor Elkaar
Nuran is verknocht aan Vrouwen voor Elkaar. En omgekeerd. Op papier is ze voorzitter, maar ze is veeleer ook het kloppende hart van de groep. De groep bestaat sinds 1994 en Nuran neemt er vanaf het begin aan deel. ’Vrouwen voor Elkaar is uniek’. Iedereen is er welkom, vrouwen van niet-Nederlandse afkomst of nationaliteit in het bijzonder. De groep kent geen leden, enkel inloopochtenden, wie wil mag komen. ‘Soms zijn er 35 vrouwen, een keer waren er zelfs 53, maar soms ook 8. Een keer hadden we 27 aanwezigen 27 verschillende nationaliteiten.’

 

 

Op bezoek bij de burgemeester
Het is geen gezelligheidsclub, geen Nederlandse les, geen inwijding in de Nederlandse les. Wat dan wel? ‘Vrouwen voor Elkaar is een veelzijdige en warme kennismaking met Deventer en haar inwoners, met Nederland, met elkaar.’ Zo bracht de groep een bezoek aan het stadhuis in Deventer met ontvangst door de burgemeester. Ook liet de groep zich rondleiden in de Tweede Kamer in Den Haag, de Deventer Bibliotheek en De Waag.

Leren van en met elkaar
Ondertussen gaat het Nederlands van de deelnemers vaak met sprongen vooruit. De Koerdische vrouw die twintig jaar niet buiten was geweest ontvangt nu op de inloopochtenden de nieuwkomers: Wilt u iets drinken? Onder elkaar wisselen vrouwen recepten uit, bereiden hapjes of kleine gerechten bij feestelijke gelegenheden, leren elkaar de dansen die ze kennen, vertellen elkaar van de eigen gebruiken bij geboorte, trouwen of overlijden en krijgen inleidingen over gezond eten of over opvoeding. En dit is nog maar een greep. En als iemand zegt: dat heb ik van Nuran geleerd, zal ze steevast antwoorden: ‘Nee, we leren van elkaar.’

Geval apart
Bij Nuran kun je alleen aan haar uitspraak van het Nederlands horen dat ze oorspronkelijk niet uit Nederland komt. Maar geboren Nederlanders geloven vaak niet dat ze uit Turkije komt: ze heeft toch geen hoofddoek om, ze mag toch overal vrij rondlopen? ‘Ik doe hier precies hetzelfde als in Turkije’, lacht ze dan. Omgekeerd beginnen mensen in Turkije Engels of Spaans met haar te praten, hoe vaak Nuran hen ook verzekert dat ze Turkse is en Turks praat. Zo valt ze overal tussen in. ‘Ik ben een geval apart.’

 

 

Meer informatie over Vrouwen voor Elkaar:
https://www.deventerwijzer.nl/is/organisatie/170288/vrouwen-voor-elkaar

 

Fotografie: Viorica Cernica

Zijn voorouders besloten tweehonderd jaar terug dat Deventer en met name de wijk Zandweerd een goede plek is om te wonen. Jan Dinklo geeft ze nu nog gelijk. Hij groeide op in Akkerstraat en woont inmiddels bijna veertig jaar met zijn vrouw in een van de oudste woningen buiten het centrum. ‘Als er een uitje gemaakt werd, was dat op de fiets naar de markt.’

 

 

De liefde

Hoewel het monotone geluid van de wandklok in de warme huiskamer hoorbaar de seconden wegtikt, gaan we maar liefst vijf generaties terug in de tijd. De liefde bracht rond het jaar 1800 een jong stel van Zwolle naar de Spoorstraat in Deventer. Niet wetende dat drie generaties later de liefde nog steeds voelbaar is achter de muren van één van de eerst gebouwde huisjes buiten de poort aan de Zwolsedwarsstraat in de wijk Zandweerd. Het bescheiden arbeidershuisje trekt je automatisch mee de geschiedenis in van Deventer. ‘Er is geen betere stad als Deventer’, aldus Jan Dinklo in mooi behouden dialect. Zijn vrouw Nettie knikt bevestigend. ‘De saamhorigheid is groot.’ Het stel ontmoette elkaar 48 jaar geleden tijdens een dansavond. Meteen na hun trouwen zijn ze de drempel van het huisje overgestapt en hier niet meer weggegaan. ‘Je kunt je voorstellen dat het huis er anders uit zag toen wij onze entree eind 1974 maakten.’ ‘Kijk’, wijst Jan aan: ‘Daar zat nog een kozijn van de bedstee en in de keuken zat naast twee piepkleine slaapkamertjes en een schoorsteen, ook nog een staldeurtje. Dat had je vroeger in de keuken: een hok voor het varken of de geit. We hebben het met vrienden en bekenden verbouwd.’

 

Geschiedenis

De Vestingwet, in 1874 van kracht, zorgde ervoor dat je niet buiten de vesting van de stadspoort mocht bouwen. Dit om te voorkomen dat de vijand het centrum van de stad kon binnendringen. ‘Ons huis is één van de eerste woningen die destijds buiten de poort zijn gebouwd.’ Het wordt daarom ook wel de oude schil genoemd. ‘Ik ben gek op de geschiedenis van Deventer en lees er graag over. Dat gaat terug tot in de tijd van Napoleon. Destijds was het niet gek dat arbeiders met z’n vijven in een achterkamertje woonden en de rijkelui een riant leven leefden.’

 

 

Nering Bögel

‘Wat ik over mijn voorouders kan vertellen is dat mijn grootvader bij de bekende ijzer- en later machinefabriek Nering Bögel heeft gewerkt’, zegt Jan. ‘En later bij Anton Hunink, als draaier in de technische dienst.’ Vader werkte als automonteur. Jan gaat na zijn studie aan de slag bij verwarmingsinstallatie Stenvert en blijft daar tot zijn pensioen. Handige handjes is deze familie rijk. ‘In het begin gingen we met de bakfiets van klus naar klus. Koffertje mee en gaan. Het was rond 1965 natuurlijk een stuk rustiger op straat. En de werkdruk was ook anders. Er moet nu er meer gebeuren op een dag. Toen ging je gewoon aan het werk en wat afkwam, kwam af. Nu moet er iets om 17.00 uur klaar zijn. Hoewel Nettie een tijdje werkte bij Lindeboom in de keuken, heeft zij zich voornamelijk op de zorg van hun dochter en (schoon)ouders gericht. Jan: ‘Ik vond dat ook prima. Dat was in die tijd ook normaal. De man werkte en de vrouw zorgde voor het reilen en zeilen in en om het huis.’

 

”Of je mocht doorleren na de basisschool lag aan de buurt waar je uit kwam”

 

Akkerstraat Zwolseweg

Dat de klasse tussen de rijken en wat minder bedeelden van alle tijden is, laat Jan weten door te vertellen over zijn tijd op de katholieke lagere school aan de Kerkstraat. ‘Wij zaten met zo’n vijftig kinderen in de klas. Of je mocht doorleren na de basisschool lag aan welke buurt je kwam. Wanneer je aan de Zwolseweg woonde, mocht je doorstuderen. Slim of minder slim, dat maakte niet uit. Maar kwam je, zoals ik, uit de Akkerstraat, waar de arbeiders woonden, dan ging je automatisch naar de technische school of als meisje naar de huishoudschool. Zo ging dat gewoon. Je dacht er niet eens over na.’ Jan heeft mooie herinneringen aan die tijd. ‘Berrie Brouwer uit de Schoolstraat was mijn beste vriend. Na school gingen we vuurtje stoken en pijl en boog schieten met een spijker als pijl. Ja, kattenkwaad haalden we wel uit.’ Een mooie periode, vertelt Jan met glinsteroogjes. ‘Berrie, inmiddels ook een zeventiger, zie ik nog af en toe.’

 


Simpel op vakantie

Op vakantie gaan zat er destijds niet in voor het gezin Dinklo. Vader had één week per jaar vakantie en werkte verder zes en halve dag in de week. ‘Als er een uitje gemaakt werd, was dat op de fiets naar de markt in Apeldoorn. Of we leenden een auto en gingen een dagje naar familie in Friesland. Dat was ons vakantietripje. We wisten natuurlijk ook niet beter.’

 

Overwinningen vieren met de spelers

‘Uitgaan deden we in de jaren zeventig in de Grote Overstraat, bij Saint Tropez. Dat was een zeer bekend café. Je had er drie bars. Wij gingen erheen met onze vriendengroep, een man of twaalf. We verzamelden bij Klunder, de melkboer. En de rest van de vrienden ontmoetten we bij Saint Tropez. In die tijd kwamen de spelers van Go Ahead Eagles na het voetballen ook wat drinken in dit café. Zelfs Dick Schneider, destijds een wereldberoemde voetballer. Later speelde hij bij Feyenoord, maar als Go Ahead gewonnen had, kwam hij uit Rotterdam terug om de winst met de jongens mee te vieren.’

 

 

Niet breed, wel tevreden

‘Hoewel we het nooit breed hebben gehad, hebben we wel goed kunnen leven. Wij zijn tevreden.’ De wandklok tikt gestaag door. En zo ook het leven. De volgende generatie van deze Deventerfamilie staat te popelen, zo is te zien aan de grote foto van lachende kleinkinderen, prijkend aan de muur.

Fotografie: Viorica Cernica

Naar mate Michiel van Spall opgroeit in de Rivierenwijk en later Borgele merkt hij dat het leven uit meer bestaat dan saamhorigheid en muziek. Zijn getraumatiseerde ouders moeten hard werken om zich staande te houden en eisen van hun kinderen dat ze zichzelf waarmaken. Voor Michiel niet altijd een makkelijke periode. Interesse in de ander, en in dat wat anders is, geven hem op latere leeftijd richting. ‘De ervaringen van mijn ouders hebben daar zeker toe bijgedragen.’


Muziek

‘De sterkste eerste jeugdherinnering is dat we veel muziek maakten en zongen. Op feestjes, maar vaak ook spontaan in het weekend, met langskomende familieleden en vrienden van mijn ouders. Ik zie nog voor me hoe iemand een bezemsteel in een theekist met een touw eraan gebruikte als bas.’

De ouders van Michiel kwamen in 1950 naar Nederland vanuit Indonesië. Zijn vader had gewerkt als militair bij het KNIL-(Koninklijk Nederlands-Indisch Leger). Na de machtsovername in december 1949 was het voor hem niet meer veilig in eigen land en moest hij uitwijken naar Nederland. ‘Mijn ouders kwamen terecht in Zwolle, in Assendorp, een gezellige buurt met kleine huizen. Er waren vaak kostgangers in huis, jonge jongens, met Indische roots die nog geen eigen huis hadden. Een aantal van hen was erg muzikaal en speelde vaak mee. Mijn vader was apetrots op onze zangkunst. Als hij naar de kapper ging, nam hij mij en mijn broertjes en zusjes mee en dan zongen wij daar. De Indorock was populair en misschien had hij stilletjes gehoopt dat wij ook beroemd zouden worden. We luisterden veel naar de radio of draaiden 78-toeren platen. Het voelt voor mij alsof muziek altijd om ons heen was. Een vrolijke en warme herinnering.’

 

 

 

Vader op de fiets

Als Michiel zeven is, verhuist het gezin naar Deventer. Vader krijgt een baan in de Detmerskazerne in Eefde. ‘Hij ging daar iedere dag heen met de bus. Één van de kinderen bracht hem ‘s morgens met de fiets naar de bushalte op de Handelskade en haalde hem ‘s avonds weer op. De fiets was zo beschikbaar voor één van ons. Ik zie nog voor me hoe ik hem daar aan het eind van de middag stond op te wachten. Dan nam mijn vader de fiets over, sprong ik  achterop en reed hij, in militair tenue, naar huis.’ Bij de herinnering verschijnt een grote glimlach op Michiels gezicht.

 

‘Er werd gezongen, gevoetbald en tegen etenstijd rook je overal etensgeuren’

 

Multicultureel Rivierenwijk

Ze gaan wonen aan de Zaanstraat in de Rivierenwijk. ‘In die tijd een ontzettend leuke wijk, een eerste proeve van multicultureel samenleven. In onze buurt woonden naast een aantal Indische gezinnen, ook Tsjechen, Joegoslaven, Afrikanen, mensen uit Thailand, Hongaren. Veel mensen werkten bij Thomas en Drijver (blikfabriek), Koekfabriek Bussink of waren militair. We speelden in die tijd nog veel buiten. Het was een jonge wijk, dus er waren veel kinderen. Ik kan nog de verschillende geuren oproepen die er hingen in die huizen. En herinner me de verscheidenheid in leefstijlen, omdat we als kind overal met vriendjes mee naar binnen liepen. Er was veel ‘samen’. Zaterdags werden de auto’s gewassen en stonden de transistorradio’s aan met Veronica’s Top 40. Er werd gezongen, gevoetbald en tegen etenstijd rook je overal etensgeuren.’


Niet klieken

‘Mijn ouders hadden liever dat we met Hollandse kinderen omgingen; niet alleen maar met Indische kinderen. We mochten niet ‘klieken’, zo noemden ze dat. Voor mijn ouders was het belangrijk dat we ons hier in Nederland zouden aanpassen en goed integreren. Dat was een belangrijk thema in ons gezin, dat uiteindelijk tien kinderen telde.’

 

 

Zorgen

Michiel vertelt dat hij pas veel later in de gaten kreeg hoeveel financiële zorgen zijn ouders de eerste jaren in Nederland hebben gehad. Zij moesten veel terugbetalen aan de staat. Kosten die ze hadden moeten maken voor hun noodgedwongen reis naar Nederland. Hierover en over de zware oorlogservaringen, konden zijn ouders niet praten. Als ik ernaar vroeg, zei mijn vader: “Ik vind het leuk om mensen blij te maken en vrolijk te zien. Waarom zou ik jullie verdrietig maken met mijn nare verhalen?” En daar is het bij gebleven.’

Pittige handelsgeest

Zijn moeder kwam uit een Chinees-Indisch gegoed milieu. Haar pittige handelsgeest zette zij in om financieel haar steentje bij te dragen. Zij ging o.a. tolken voor Justitie en de Vreemdelingendienst. Later tolkte zij ook veel voor de Chinezen die hier restaurants openden en contracten moesten afsluiten met bierbrouwers. Zij had o.a. contact met het Chinees restaurant Hongkong (later Lotus), wat gevestigd was in de Lange Bisschopsstraat, boven waar nu Scapino zit. Zij hielp Chinese mensen ook met andere zaken en voor hen was ons huis een zoete inval. Het was duidelijk hoeveel plezier mijn moeder beleefde aan al die verschillende contacten met buitenlanders, ook vanuit een grote interesse in “het andere” in ieder mens.”


Waarmaken

‘Mijn ouders waren zeer gebrand op goed onderwijs. Vader vond dat we ons moesten “waarmaken”. Ik begreep dat niet. “Waarmaken? Waarom? Ik ben toch gewoon in Nederland geboren? Waarom moet ik me dan speciaal waarmaken?” In mijn puberteit werd dit wel een strijd met vooral mijn vader. In Zwolle was ik één van de besten van de klas, maar in Deventer waren de leerlingen al verder dan ik. Dat maakte me onzeker. Daarnaast was ik erg speels. Toen ik aan het eind van de lagere school de overgang moest maken naar voortgezet onderwijs moest ik van mijn vader toelatingsexamen doen voor de HBS. Ik zei: “Pap, dat is veel te hoog.”, waarop mijn vader woest werd. ‘Als jij maar wil, dan kun je het!” Ik heb toen toch, zéér tegen mijn wil, toelatingsexamen gedaan, waar ik natuurlijk weinig van bakte, en waarvoor ik dus zakte. Tegen mijn vader zei ik, bijna triomfantelijk: ”Zie je wel!”  Achteraf zie ik dat mijn vader zekere militaristische trekjes had, mogelijk vanuit een overlevingsstrategie, maar daarnaast ook een oprecht verlangen dat het ons, kinderen, goed zou gaan. Ik ben uiteindelijk naar de Mulo aan het Spijkerpad gegaan. Het leren ging daar moeizaam. Een leraar sprak mijn vader daarover aan en vond dat ik beter naar de technische school kon gaan om een vak te leren. Meerdere malen moest mijn vader dit aanhoren. Woedend reageerde hij: “Áls mijn zoon hier van school moet, haal ik alle andere kinderen van de katholieke Sint Bernardusscholen!” Ik mocht blijven en heb 6 jaar over de (4-jarige) MULO gedaan.’

 

 

Nieuwe wijk

‘Inmiddels waren wij verhuisd naar de toen nieuwe wijk Borgele: een huis met meer kamers. Ook hier was er thuis vaak en veel gezelligheid met vrienden, kennissen en ook met de buren. Iedereen was welkom en altijd werd er gevraagd: “wil je blijven eten?” Dan werd er gedeeld wat er was. Het viel mij wel op dat ik bij de Nederlandse vriendjes tegen etenstijd altijd naar huis werd gestuurd.’

 

 ‘We waren ook weleens het mikpunt van ruzie en treiteren’

 

Kwetsbaarheid

Peinzend: ‘De lagere schooltijd in de Rivierenwijk was eigenlijk, zo terugkijkend, wel de meest dynamische wat betreft omgang en acties met allerlei vriendjes. Ik voelde me daar helemaal thuis. Met het wonen in de nieuwe wijk en de overgang naar middelbaar onderwijs kwamen voor het eerst gevoelens van kwetsbaarheid. Gedachtes als “hmm, had ik maar een ander kleurtje.” Ik werd me toen ineens meer bewust van mijn niet-Hollands uiterlijk. Misschien ook wel een beetje van het gevoel er niet helemaal bij te horen. We waren ook weleens het mikpunt van ruzie en treiteren, werden uitgejouwd en uitgescholden voor pindapinda-poep-Chinees. Daarnaast was het ook niet erg helpend dat bepaalde leraren neerbuigend konden zijn. Zeker niet bemoedigend of enthousiasmerend. Er werd weleens gescholden en geslagen, wat nu uit den boze zou zijn.’

 

 

‘Ik ben er nu trots op dat mijn ouders, na hun trauma van ontworteling, zich zo goed staande hebben kunnen houden in hun nieuwe omgeving’

 

 

Interesse in de ander

Uiteindelijk koos Michiel voor de verpleegopleiding A van het Sint Jozef Ziekenhuis (opleidingslocatie was op de Singel). Later deed hij de opleiding voor B-verpleegkundige en werkte zijn verdere leven in de geestelijke gezondheidszorg. Maar eerst maakte hij in 1978 met een zelf omgebouwd busje een tocht naar Azië. Samen met Wil, met wie hij inmiddels was getrouwd, reed hij vanaf zijn tijdelijke huis aan de Welle via Europa, Turkije, Iran, Afghanistan, Pakistan, naar India en Nepal. En later naar Indonesië en Bali. De onderdompeling in al die verschillende culturen en verrassende ontmoetingen met mensen vond hij geweldig. Samen maakten zij in die jaren kennis met de Bhagwanbeweging en verdiepten zich in meerdere spirituele tradities. Zij kregen 3 kinderen.

Er was een verlangen naar steeds meer bewustwording en een grote interesse in wat mensen beweegt. ‘De ervaringen van mijn ouders hebben daar zeker toe bijgedragen. Als nu 70-jarige realiseer ik me welke stappen zij hebben moeten maken, om hun eigen land te verlaten en in den vreemde weer te gaan wonen en werken, ver verwijderd van hun oorspronkelijke cultuur. Ik ben er nu trots op dat mijn ouders, na hun trauma van ontworteling, zich zo goed staande hebben kunnen houden in hun nieuwe omgeving, en ons hebben voorgeleefd hoe je opnieuw richting kunt geven aan je leven; dat het leven goed is als je samen met anderen kunt delen en plezier maken!’

Remon Bakker komt uit de zesde generatie van een kermisfamilie. Met zijn gezin woont hij op een Deventers woonwagenterrein. ‘Ik ben trots op ons vak.’

‘Meteen na de lagere school ben ik het kermisbedrijf ingerold en ik doe mijn werk nog steeds met veel plezier. Ik ben supertrots dat ook mijn twee zoons weer het kermisvak hebben gekozen. Zij zijn nu al de zevende generatie van onze kermisfamilie!’

Ik zit aan tafel bij Remon Bakker, die met zijn vrouw en zoons woont op een woonwagenpark op het industrieterrein Kloosterlanden in Deventer. Deze plek heeft zijn vader destijds, samen met een bevriende kermisexploitant, kunnen kopen. Tachtig procent van de woonwagens hier is van kermisondernemers. De woonwagens zien er eerder uit als kleine bungalows, maar dan op wielen.

Deze plek, overgenomen van zijn ouders, is Remon heel dierbaar: ‘Wij kermismensen moeten een plek hebben waar we, naast wonen, ook onze attracties kwijt kunnen en de vrachtwagens en opleggers die nodig zijn voor vervoer. Als ik aankom met mijn attractie van zestig ton met zes assen… Ze zien me al aankomen in een gewone woonwijk! Ik ben daarover in gesprek met de gemeente. Een tijdje terug heb ik een stuk grond erbij kunnen kopen van de gemeente en nu wil ik daar graag ook voor mijn zoons woonwagens op zetten, en onderdak voor de attracties.’

 

 

Immaterieel erfgoed
Remon zet zich ook in voor andere kermisondernemers die een plek zoeken. ‘We voelen ons geen gewone ondernemers. We hebben, van oudsher, onze eigen cultuur.’ Trots vertelt hij dat ze net vorige week te horen hebben gekregen dat de kermis officieel de status heeft gekregen van immaterieel erfgoed in Nederland. Vol vuur: ‘Je kunt ons niet zien als gewone ondernemers, het is een cultuur! De naam “kermis” hangt samen met “kerk” en in sommige steden zie je dat de kermis zich nog steeds afspeelt rond de kerk, bijvoorbeeld in Renesse, maar ook bij ons in Deventer rond de Lebuinuskerk. Wij horen absoluut niet ergens buiten de stad op een evenemententerrein.’

‘Vroeger, mijn ouders hebben dat nog meegemaakt, stonden de woonwagens van de kermismensen ook altijd achter de attracties, met hun kont gekeerd naar de terrassen. Door de steeds grotere attracties van ons én de uitdijende terrassen kan dat niet meer. Nu staan de woonwagens op een apart terrein tegenover de oude ijsbaan.’

Als kermisondernemers in Deventer zijn Remon en zijn collega’s heel alert op alle nieuwe plannen van de gemeente en proberen ze in goed overleg steeds hun belangen te behartigen. ‘Neem nu de veranderingen op de Grote Markt rond de Lebuinuskerk en de bouw van het Eicas-museum aan de Nieuwmarkt: wat hebben de veranderingen daar voor gevolgen voor ons? Er zijn bijvoorbeeld verhogingen aangebracht op het plein voor de Lebuinuskerk en er waren plannen om middenin een grote boom te planten… Dat zijn voor ons flinke hindernissen. Is er nog genoeg ruimte om het plein op te komen en er te manoeuvreren met onze spullen? Doorgaans wordt er wel naar ons geluisterd, maar alert moet je blijven.’

‘De gemeente verdient ook aardig wat aan ons’, vervolgt Remon. ‘De pacht van een plek voor je attractie, de huur van een plek voor je woonwagen et cetera. Ik heb gehoord dat van dat kermisgeld veel andere zaken worden betaald, zoals bijvoorbeeld de inkomst van Sint Nicolaas.’ Voor de kermisexploitanten worden de kosten ondertussen steeds hoger. ‘Wat denk je van de stroomvoorziening die wij nodig hebben? Je moet de enorme stroomkast eens zien naast mijn attractie. Verzekeringstechnisch wordt het ook steeds pittiger met die mega-attracties, de meesten computergestuurd. De verzekering vraagt veel, alles moet dagelijks gecontroleerd en gerapporteerd worden. Wat je allemaal aan verplichte checks moet doen… En al is er maar een heel klein schakelaartje dat niet goed werkt: dan moet je de hele tent stilleggen tot het euvel gevonden is. Allemaal inkomstenderving.’

 

 

Gedresseerde beer
Ziet hij een grote verandering in stijl van hoe het nu gaat en hoe het vroeger ging? Remon: ‘Mijn ouders hadden het vroeger fysiek veel zwaarder. Die moesten veel meer met handkracht werken. Mijn grootouders vervoerden in het begin nog hun attracties per paard en wagen. Dat is nu allemaal makkelijker, maar de enorme prijzen die je moet neerleggen voor de aanschaf van een attractie, de dure en veeleisende verzekeringen, die geven veel financiële druk en emotionele stress. We zitten nu veel achter de computer, terwijl dat helemaal ons ding niet zo is. Je moet een halve ingenieur zijn om de techniek te kunnen beheersen. Ik heb alles in de praktijk geleerd en ben goed op de hoogte, maar ik ben blij met de steun van mijn twee zoons. In die zin is er behoorlijk wat veranderd.’

 

‘Je moet tegenwoordig een halve ingenieur zijn om de techniek te kunnen beheersen’

 

‘Wat blijft is dat we allemaal familiebedrijven zijn’, zegt Remon. ‘Mijn hele familie werkt vaak mee met het opbouwen en afbreken van de attracties: mijn zoons, mijn vrouw, die ook wel inspringt achter de kassa, en anderen die hand-en-spandiensten verlenen. Altijd gezellig zo met z’n allen.’

Vroeger was er veel meer variété, vertelt Remon. Een waarzegster, een dansshow. ‘Mijn opa en zijn broer hadden nog een show met een gedresseerde beer. Dan werd het publiek uitgedaagd om te boksen met de beer. Zogenaamde “jenners” zaten dan tussen het publiek die zich stoer aanboden om het gevecht aan te gaan. Allemaal doorgestoken kaart natuurlijk. Ook hebben mijn grootouders nog een tijdje een show gehad met een “zwarte”, een zwartgeschminkte Hollandse kerel. Die man zat dan in een hok met tralies, aan een ketting met een strooien rokje aan. Hij kon zogenaamd ijzer met z’n handen breken. Tijdens de show werd hij woedend, begon met veel kabaal aan zijn tralies te schudden en brulde hard. Dan wisten de toeschouwers niet hoe snel ze de tent moesten verlaten. Zoiets zou in deze tijd natuurlijk absoluut niet meer kunnen.’

 

 

Eigen baas
Ik vraag Remon waar hij nou het meeste plezier uit haalt in zijn werk. ‘Dat ik eraan bijdraag dat mensen een fijne middag of avond met elkaar hebben, dat er wordt genoten en er plezier is. Ook de hele sfeer van de kermis: plezier, opwinding, spanning, die mix.’ Leuk vindt hij ook dat je heel veel mensen kent die je regelmatig tegenkomt in de verschillende steden waar je staat. ‘Ik ken veel van die jongens van kinds af aan. Je groeit met elkaar op. Na afloop van de kermis drinken we graag nog even wat met elkaar en praten we bij. Gelukkig blijft dat nog wel, ook al is de sfeer de laatste jaren veel zakelijker geworden. De investeringen zijn enorm. Tijd om even bij je attractie weg te lopen en hier en daar een praatje te maken is er veel minder bij. De coronatijd heeft daar ook geen goed aan gedaan. Men wil nu elke kruimel die er te verdienen is uitbuiten.’

Is alles hem altijd voor de wind gegaan? Remon: ‘Een jaar of vijf geleden heb ik een ongeluk gehad met mijn vrachtauto met kermisattractie daarachter. Ik kreeg een klapband en schoot over de vangrails naar de andere kant van de weg, waar ik botste tegen een tegemoetkomende vrachtwagen. Ik had geen schrammetje, maar mijn auto was total loss.
Ik was erg gehecht aan die wagen: helemaal zelf versierd en nog gekregen van mijn vader, die toen al overleden was. Ik heb er ter herinnering een deur uitgehaald en die bewaar ik, die is me dierbaar.’

 

‘Ik zou niet elke dag van negen tot vijf ergens moeten werken’

 

Remon: ‘Als ik mezelf zo hoor praten voel ik echt: dit is mijn leven. Dit hoort bij mij. Het is een vrij leven. Ik ben mijn eigen baas. Baas over mijn eigen ellende, zeg ik wel eens voor de gein. Ik zou niet elke dag van negen tot vijf ergens moeten werken. Ik móét bewegen. Als ik ergens een week sta, moet ik weer weg. In het vroege voorjaar voel ik dat ook altijd: dan komt er een soort onrust over me en ga ik alles weer in orde maken en repareren om er weer helemaal klaar voor te zijn. Ik ben trots op ons vak en ben strijdbaar om te zorgen dat deze mooie kermiscultuur behouden blijft. Voor Deventer, want dat is mijn stad. Maar ook voor de rest van ons land.’

 

Fotografie: Viorica Cernica