Naar mate Michiel van Spall opgroeit in de Rivierenwijk en later Borgele merkt hij dat het leven uit meer bestaat dan saamhorigheid en muziek. Zijn getraumatiseerde ouders moeten hard werken om zich staande te houden en eisen van hun kinderen dat ze zichzelf waarmaken. Voor Michiel niet altijd een makkelijke periode. Interesse in de ander, en in dat wat anders is, geven hem op latere leeftijd richting. ‘De ervaringen van mijn ouders hebben daar zeker toe bijgedragen.’


Muziek

‘De sterkste eerste jeugdherinnering is dat we veel muziek maakten en zongen. Op feestjes, maar vaak ook spontaan in het weekend, met langskomende familieleden en vrienden van mijn ouders. Ik zie nog voor me hoe iemand een bezemsteel in een theekist met een touw eraan gebruikte als bas.’

De ouders van Michiel kwamen in 1950 naar Nederland vanuit Indonesië. Zijn vader had gewerkt als militair bij het KNIL-(Koninklijk Nederlands-Indisch Leger). Na de machtsovername in december 1949 was het voor hem niet meer veilig in eigen land en moest hij uitwijken naar Nederland. ‘Mijn ouders kwamen terecht in Zwolle, in Assendorp, een gezellige buurt met kleine huizen. Er waren vaak kostgangers in huis, jonge jongens, met Indische roots die nog geen eigen huis hadden. Een aantal van hen was erg muzikaal en speelde vaak mee. Mijn vader was apetrots op onze zangkunst. Als hij naar de kapper ging, nam hij mij en mijn broertjes en zusjes mee en dan zongen wij daar. De Indorock was populair en misschien had hij stilletjes gehoopt dat wij ook beroemd zouden worden. We luisterden veel naar de radio of draaiden 78-toeren platen. Het voelt voor mij alsof muziek altijd om ons heen was. Een vrolijke en warme herinnering.’

 

 

 

Vader op de fiets

Als Michiel zeven is, verhuist het gezin naar Deventer. Vader krijgt een baan in de Detmerskazerne in Eefde. ‘Hij ging daar iedere dag heen met de bus. Één van de kinderen bracht hem ‘s morgens met de fiets naar de bushalte op de Handelskade en haalde hem ‘s avonds weer op. De fiets was zo beschikbaar voor één van ons. Ik zie nog voor me hoe ik hem daar aan het eind van de middag stond op te wachten. Dan nam mijn vader de fiets over, sprong ik  achterop en reed hij, in militair tenue, naar huis.’ Bij de herinnering verschijnt een grote glimlach op Michiels gezicht.

 

‘Er werd gezongen, gevoetbald en tegen etenstijd rook je overal etensgeuren’

 

Multicultureel Rivierenwijk

Ze gaan wonen aan de Zaanstraat in de Rivierenwijk. ‘In die tijd een ontzettend leuke wijk, een eerste proeve van multicultureel samenleven. In onze buurt woonden naast een aantal Indische gezinnen, ook Tsjechen, Joegoslaven, Afrikanen, mensen uit Thailand, Hongaren. Veel mensen werkten bij Thomas en Drijver (blikfabriek), Koekfabriek Bussink of waren militair. We speelden in die tijd nog veel buiten. Het was een jonge wijk, dus er waren veel kinderen. Ik kan nog de verschillende geuren oproepen die er hingen in die huizen. En herinner me de verscheidenheid in leefstijlen, omdat we als kind overal met vriendjes mee naar binnen liepen. Er was veel ‘samen’. Zaterdags werden de auto’s gewassen en stonden de transistorradio’s aan met Veronica’s Top 40. Er werd gezongen, gevoetbald en tegen etenstijd rook je overal etensgeuren.’


Niet klieken

‘Mijn ouders hadden liever dat we met Hollandse kinderen omgingen; niet alleen maar met Indische kinderen. We mochten niet ‘klieken’, zo noemden ze dat. Voor mijn ouders was het belangrijk dat we ons hier in Nederland zouden aanpassen en goed integreren. Dat was een belangrijk thema in ons gezin, dat uiteindelijk tien kinderen telde.’

 

 

Zorgen

Michiel vertelt dat hij pas veel later in de gaten kreeg hoeveel financiële zorgen zijn ouders de eerste jaren in Nederland hebben gehad. Zij moesten veel terugbetalen aan de staat. Kosten die ze hadden moeten maken voor hun noodgedwongen reis naar Nederland. Hierover en over de zware oorlogservaringen, konden zijn ouders niet praten. Als ik ernaar vroeg, zei mijn vader: “Ik vind het leuk om mensen blij te maken en vrolijk te zien. Waarom zou ik jullie verdrietig maken met mijn nare verhalen?” En daar is het bij gebleven.’

Pittige handelsgeest

Zijn moeder kwam uit een Chinees-Indisch gegoed milieu. Haar pittige handelsgeest zette zij in om financieel haar steentje bij te dragen. Zij ging o.a. tolken voor Justitie en de Vreemdelingendienst. Later tolkte zij ook veel voor de Chinezen die hier restaurants openden en contracten moesten afsluiten met bierbrouwers. Zij had o.a. contact met het Chinees restaurant Hongkong (later Lotus), wat gevestigd was in de Lange Bisschopsstraat, boven waar nu Scapino zit. Zij hielp Chinese mensen ook met andere zaken en voor hen was ons huis een zoete inval. Het was duidelijk hoeveel plezier mijn moeder beleefde aan al die verschillende contacten met buitenlanders, ook vanuit een grote interesse in “het andere” in ieder mens.”


Waarmaken

‘Mijn ouders waren zeer gebrand op goed onderwijs. Vader vond dat we ons moesten “waarmaken”. Ik begreep dat niet. “Waarmaken? Waarom? Ik ben toch gewoon in Nederland geboren? Waarom moet ik me dan speciaal waarmaken?” In mijn puberteit werd dit wel een strijd met vooral mijn vader. In Zwolle was ik één van de besten van de klas, maar in Deventer waren de leerlingen al verder dan ik. Dat maakte me onzeker. Daarnaast was ik erg speels. Toen ik aan het eind van de lagere school de overgang moest maken naar voortgezet onderwijs moest ik van mijn vader toelatingsexamen doen voor de HBS. Ik zei: “Pap, dat is veel te hoog.”, waarop mijn vader woest werd. ‘Als jij maar wil, dan kun je het!” Ik heb toen toch, zéér tegen mijn wil, toelatingsexamen gedaan, waar ik natuurlijk weinig van bakte, en waarvoor ik dus zakte. Tegen mijn vader zei ik, bijna triomfantelijk: ”Zie je wel!”  Achteraf zie ik dat mijn vader zekere militaristische trekjes had, mogelijk vanuit een overlevingsstrategie, maar daarnaast ook een oprecht verlangen dat het ons, kinderen, goed zou gaan. Ik ben uiteindelijk naar de Mulo aan het Spijkerpad gegaan. Het leren ging daar moeizaam. Een leraar sprak mijn vader daarover aan en vond dat ik beter naar de technische school kon gaan om een vak te leren. Meerdere malen moest mijn vader dit aanhoren. Woedend reageerde hij: “Áls mijn zoon hier van school moet, haal ik alle andere kinderen van de katholieke Sint Bernardusscholen!” Ik mocht blijven en heb 6 jaar over de (4-jarige) MULO gedaan.’

 

 

Nieuwe wijk

‘Inmiddels waren wij verhuisd naar de toen nieuwe wijk Borgele: een huis met meer kamers. Ook hier was er thuis vaak en veel gezelligheid met vrienden, kennissen en ook met de buren. Iedereen was welkom en altijd werd er gevraagd: “wil je blijven eten?” Dan werd er gedeeld wat er was. Het viel mij wel op dat ik bij de Nederlandse vriendjes tegen etenstijd altijd naar huis werd gestuurd.’

 

 ‘We waren ook weleens het mikpunt van ruzie en treiteren’

 

Kwetsbaarheid

Peinzend: ‘De lagere schooltijd in de Rivierenwijk was eigenlijk, zo terugkijkend, wel de meest dynamische wat betreft omgang en acties met allerlei vriendjes. Ik voelde me daar helemaal thuis. Met het wonen in de nieuwe wijk en de overgang naar middelbaar onderwijs kwamen voor het eerst gevoelens van kwetsbaarheid. Gedachtes als “hmm, had ik maar een ander kleurtje.” Ik werd me toen ineens meer bewust van mijn niet-Hollands uiterlijk. Misschien ook wel een beetje van het gevoel er niet helemaal bij te horen. We waren ook weleens het mikpunt van ruzie en treiteren, werden uitgejouwd en uitgescholden voor pindapinda-poep-Chinees. Daarnaast was het ook niet erg helpend dat bepaalde leraren neerbuigend konden zijn. Zeker niet bemoedigend of enthousiasmerend. Er werd weleens gescholden en geslagen, wat nu uit den boze zou zijn.’

 

 

‘Ik ben er nu trots op dat mijn ouders, na hun trauma van ontworteling, zich zo goed staande hebben kunnen houden in hun nieuwe omgeving’

 

 

Interesse in de ander

Uiteindelijk koos Michiel voor de verpleegopleiding A van het Sint Jozef Ziekenhuis (opleidingslocatie was op de Singel). Later deed hij de opleiding voor B-verpleegkundige en werkte zijn verdere leven in de geestelijke gezondheidszorg. Maar eerst maakte hij in 1978 met een zelf omgebouwd busje een tocht naar Azië. Samen met Wil, met wie hij inmiddels was getrouwd, reed hij vanaf zijn tijdelijke huis aan de Welle via Europa, Turkije, Iran, Afghanistan, Pakistan, naar India en Nepal. En later naar Indonesië en Bali. De onderdompeling in al die verschillende culturen en verrassende ontmoetingen met mensen vond hij geweldig. Samen maakten zij in die jaren kennis met de Bhagwanbeweging en verdiepten zich in meerdere spirituele tradities. Zij kregen 3 kinderen.

Er was een verlangen naar steeds meer bewustwording en een grote interesse in wat mensen beweegt. ‘De ervaringen van mijn ouders hebben daar zeker toe bijgedragen. Als nu 70-jarige realiseer ik me welke stappen zij hebben moeten maken, om hun eigen land te verlaten en in den vreemde weer te gaan wonen en werken, ver verwijderd van hun oorspronkelijke cultuur. Ik ben er nu trots op dat mijn ouders, na hun trauma van ontworteling, zich zo goed staande hebben kunnen houden in hun nieuwe omgeving, en ons hebben voorgeleefd hoe je opnieuw richting kunt geven aan je leven; dat het leven goed is als je samen met anderen kunt delen en plezier maken!’