De verhalen
De verhalen

Naar mate Michiel van Spall opgroeit in de Rivierenwijk en later Borgele merkt hij dat het leven uit meer bestaat dan saamhorigheid en muziek. Zijn getraumatiseerde ouders moeten hard werken om zich staande te houden en eisen van hun kinderen dat ze zichzelf waarmaken. Voor Michiel niet altijd een makkelijke periode. Interesse in de ander, en in dat wat anders is, geven hem op latere leeftijd richting. ‘De ervaringen van mijn ouders hebben daar zeker toe bijgedragen.’


Muziek
‘De sterkste eerste jeugdherinnering is dat we veel muziek maakten en zongen. Op feestjes, maar vaak ook spontaan in het weekend, met langskomende familieleden en vrienden van mijn ouders. Ik zie nog voor me hoe iemand een bezemsteel in een theekist met een touw eraan gebruikte als bas.’

De ouders van Michiel kwamen in 1950 naar Nederland vanuit Indonesië. Zijn vader had gewerkt als militair bij het KNIL-(Koninklijk Nederlands-Indisch Leger). Na de machtsovername in december 1949 was het voor hem niet meer veilig in eigen land en moest hij uitwijken naar Nederland. ‘Mijn ouders kwamen terecht in Zwolle, in Assendorp, een gezellige buurt met kleine huizen. Er waren vaak kostgangers in huis, jonge jongens, met Indische roots die nog geen eigen huis hadden. Een aantal van hen was erg muzikaal en speelde vaak mee. Mijn vader was apetrots op onze zangkunst. Als hij naar de kapper ging, nam hij mij en mijn broertjes en zusjes mee en dan zongen wij daar. De Indorock was populair en misschien had hij stilletjes gehoopt dat wij ook beroemd zouden worden. We luisterden veel naar de radio of draaiden 78-toeren platen. Het voelt voor mij alsof muziek altijd om ons heen was. Een vrolijke en warme herinnering.’

 

 

Vader op de fiets
Als Michiel zeven is, verhuist het gezin naar Deventer. Vader krijgt een baan in de Detmerskazerne in Eefde. ‘Hij ging daar iedere dag heen met de bus. Één van de kinderen bracht hem ‘s morgens met de fiets naar de bushalte op de Handelskade en haalde hem ‘s avonds weer op. De fiets was zo beschikbaar voor één van ons. Ik zie nog voor me hoe ik hem daar aan het eind van de middag stond op te wachten. Dan nam mijn vader de fiets over, sprong ik  achterop en reed hij, in militair tenue, naar huis.’ Bij de herinnering verschijnt een grote glimlach op Michiels gezicht.

 

‘Er werd gezongen, gevoetbald en tegen etenstijd rook je overal etensgeuren’

 

Multicultureel Rivierenwijk
Ze gaan wonen aan de Zaanstraat in de Rivierenwijk. ‘In die tijd een ontzettend leuke wijk, een eerste proeve van multicultureel samenleven. In onze buurt woonden naast een aantal Indische gezinnen, ook Tsjechen, Joegoslaven, Afrikanen, mensen uit Thailand, Hongaren. Veel mensen werkten bij Thomas en Drijver (blikfabriek), Koekfabriek Bussink of waren militair. We speelden in die tijd nog veel buiten. Het was een jonge wijk, dus er waren veel kinderen. Ik kan nog de verschillende geuren oproepen die er hingen in die huizen. En herinner me de verscheidenheid in leefstijlen, omdat we als kind overal met vriendjes mee naar binnen liepen. Er was veel ‘samen’. Zaterdags werden de auto’s gewassen en stonden de transistorradio’s aan met Veronica’s Top 40. Er werd gezongen, gevoetbald en tegen etenstijd rook je overal etensgeuren.’


Niet klieken

‘Mijn ouders hadden liever dat we met Hollandse kinderen omgingen; niet alleen maar met Indische kinderen. We mochten niet ‘klieken’, zo noemden ze dat. Voor mijn ouders was het belangrijk dat we ons hier in Nederland zouden aanpassen en goed integreren. Dat was een belangrijk thema in ons gezin, dat uiteindelijk tien kinderen telde.’

 

 

Zorgen
Michiel vertelt dat hij pas veel later in de gaten kreeg hoeveel financiële zorgen zijn ouders de eerste jaren in Nederland hebben gehad. Zij moesten veel terugbetalen aan de staat. Kosten die ze hadden moeten maken voor hun noodgedwongen reis naar Nederland. Hierover en over de zware oorlogservaringen, konden zijn ouders niet praten. Als ik ernaar vroeg, zei mijn vader: “Ik vind het leuk om mensen blij te maken en vrolijk te zien. Waarom zou ik jullie verdrietig maken met mijn nare verhalen?” En daar is het bij gebleven.’

Pittige handelsgeest
Zijn moeder kwam uit een Chinees-Indisch gegoed milieu. Haar pittige handelsgeest zette zij in om financieel haar steentje bij te dragen. Zij ging o.a. tolken voor Justitie en de Vreemdelingendienst. Later tolkte zij ook veel voor de Chinezen die hier restaurants openden en contracten moesten afsluiten met bierbrouwers. Zij had o.a. contact met het Chinees restaurant Hongkong (later Lotus), wat gevestigd was in de Lange Bisschopsstraat, boven waar nu Scapino zit. Zij hielp Chinese mensen ook met andere zaken en voor hen was ons huis een zoete inval. Het was duidelijk hoeveel plezier mijn moeder beleefde aan al die verschillende contacten met buitenlanders, ook vanuit een grote interesse in “het andere” in ieder mens.”


Waarmaken

‘Mijn ouders waren zeer gebrand op goed onderwijs. Vader vond dat we ons moesten “waarmaken”. Ik begreep dat niet. “Waarmaken? Waarom? Ik ben toch gewoon in Nederland geboren? Waarom moet ik me dan speciaal waarmaken?” In mijn puberteit werd dit wel een strijd met vooral mijn vader. In Zwolle was ik één van de besten van de klas, maar in Deventer waren de leerlingen al verder dan ik. Dat maakte me onzeker. Daarnaast was ik erg speels. Toen ik aan het eind van de lagere school de overgang moest maken naar voortgezet onderwijs moest ik van mijn vader toelatingsexamen doen voor de HBS. Ik zei: “Pap, dat is veel te hoog.”, waarop mijn vader woest werd. ‘Als jij maar wil, dan kun je het!” Ik heb toen toch, zéér tegen mijn wil, toelatingsexamen gedaan, waar ik natuurlijk weinig van bakte, en waarvoor ik dus zakte. Tegen mijn vader zei ik, bijna triomfantelijk: ”Zie je wel!”  Achteraf zie ik dat mijn vader zekere militaristische trekjes had, mogelijk vanuit een overlevingsstrategie, maar daarnaast ook een oprecht verlangen dat het ons, kinderen, goed zou gaan. Ik ben uiteindelijk naar de Mulo aan het Spijkerpad gegaan. Het leren ging daar moeizaam. Een leraar sprak mijn vader daarover aan en vond dat ik beter naar de technische school kon gaan om een vak te leren. Meerdere malen moest mijn vader dit aanhoren. Woedend reageerde hij: “Áls mijn zoon hier van school moet, haal ik alle andere kinderen van de katholieke Sint Bernardusscholen!” Ik mocht blijven en heb 6 jaar over de (4-jarige) MULO gedaan.’

 

 

Nieuwe wijk
‘Inmiddels waren wij verhuisd naar de toen nieuwe wijk Borgele: een huis met meer kamers. Ook hier was er thuis vaak en veel gezelligheid met vrienden, kennissen en ook met de buren. Iedereen was welkom en altijd werd er gevraagd: “wil je blijven eten?” Dan werd er gedeeld wat er was. Het viel mij wel op dat ik bij de Nederlandse vriendjes tegen etenstijd altijd naar huis werd gestuurd.’

 

 ‘We waren ook weleens het mikpunt van ruzie en treiteren’

 

Kwetsbaarheid
Peinzend: ‘De lagere schooltijd in de Rivierenwijk was eigenlijk, zo terugkijkend, wel de meest dynamische wat betreft omgang en acties met allerlei vriendjes. Ik voelde me daar helemaal thuis. Met het wonen in de nieuwe wijk en de overgang naar middelbaar onderwijs kwamen voor het eerst gevoelens van kwetsbaarheid. Gedachtes als “hmm, had ik maar een ander kleurtje.” Ik werd me toen ineens meer bewust van mijn niet-Hollands uiterlijk. Misschien ook wel een beetje van het gevoel er niet helemaal bij te horen. We waren ook weleens het mikpunt van ruzie en treiteren, werden uitgejouwd en uitgescholden voor pindapinda-poep-Chinees. Daarnaast was het ook niet erg helpend dat bepaalde leraren neerbuigend konden zijn. Zeker niet bemoedigend of enthousiasmerend. Er werd weleens gescholden en geslagen, wat nu uit den boze zou zijn.’

 

 

‘Ik ben er nu trots op dat mijn ouders, na hun trauma van ontworteling, zich zo goed staande hebben kunnen houden in hun nieuwe omgeving’

 

Interesse in de ander
Uiteindelijk koos Michiel voor de verpleegopleiding A van het Sint Jozef Ziekenhuis (opleidingslocatie was op de Singel). Later deed hij de opleiding voor B-verpleegkundige en werkte zijn verdere leven in de geestelijke gezondheidszorg. Maar eerst maakte hij in 1978 met een zelf omgebouwd busje een tocht naar Azië. Samen met Wil, met wie hij inmiddels was getrouwd, reed hij vanaf zijn tijdelijke huis aan de Welle via Europa, Turkije, Iran, Afghanistan, Pakistan, naar India en Nepal. En later naar Indonesië en Bali. De onderdompeling in al die verschillende culturen en verrassende ontmoetingen met mensen vond hij geweldig. Samen maakten zij in die jaren kennis met de Bhagwanbeweging en verdiepten zich in meerdere spirituele tradities. Zij kregen 3 kinderen.

Er was een verlangen naar steeds meer bewustwording en een grote interesse in wat mensen beweegt. ‘De ervaringen van mijn ouders hebben daar zeker toe bijgedragen. Als nu 70-jarige realiseer ik me welke stappen zij hebben moeten maken, om hun eigen land te verlaten en in den vreemde weer te gaan wonen en werken, ver verwijderd van hun oorspronkelijke cultuur. Ik ben er nu trots op dat mijn ouders, na hun trauma van ontworteling, zich zo goed staande hebben kunnen houden in hun nieuwe omgeving, en ons hebben voorgeleefd hoe je opnieuw richting kunt geven aan je leven; dat het leven goed is als je samen met anderen kunt delen en plezier maken!’

Remon Bakker komt uit de zesde generatie van een kermisfamilie. Met zijn gezin woont hij op een Deventers woonwagenterrein. ‘Ik ben trots op ons vak.’

‘Meteen na de lagere school ben ik het kermisbedrijf ingerold en ik doe mijn werk nog steeds met veel plezier. Ik ben supertrots dat ook mijn twee zoons weer het kermisvak hebben gekozen. Zij zijn nu al de zevende generatie van onze kermisfamilie!’

Ik zit aan tafel bij Remon Bakker, die met zijn vrouw en zoons woont op een woonwagenpark op het industrieterrein Kloosterlanden in Deventer. Deze plek heeft zijn vader destijds, samen met een bevriende kermisexploitant, kunnen kopen. Tachtig procent van de woonwagens hier is van kermisondernemers. De woonwagens zien er eerder uit als kleine bungalows, maar dan op wielen.

Deze plek, overgenomen van zijn ouders, is Remon heel dierbaar: ‘Wij kermismensen moeten een plek hebben waar we, naast wonen, ook onze attracties kwijt kunnen en de vrachtwagens en opleggers die nodig zijn voor vervoer. Als ik aankom met mijn attractie van zestig ton met zes assen… Ze zien me al aankomen in een gewone woonwijk! Ik ben daarover in gesprek met de gemeente. Een tijdje terug heb ik een stuk grond erbij kunnen kopen van de gemeente en nu wil ik daar graag ook voor mijn zoons woonwagens op zetten, en onderdak voor de attracties.’

 

 

Immaterieel erfgoed

Remon zet zich ook in voor andere kermisondernemers die een plek zoeken. ‘We voelen ons geen gewone ondernemers. We hebben, van oudsher, onze eigen cultuur.’ Trots vertelt hij dat ze net vorige week te horen hebben gekregen dat de kermis officieel de status heeft gekregen van immaterieel erfgoed in Nederland. Vol vuur: ‘Je kunt ons niet zien als gewone ondernemers, het is een cultuur! De naam “kermis” hangt samen met “kerk” en in sommige steden zie je dat de kermis zich nog steeds afspeelt rond de kerk, bijvoorbeeld in Renesse, maar ook bij ons in Deventer rond de Lebuinuskerk. Wij horen absoluut niet ergens buiten de stad op een evenemententerrein.’

‘Vroeger, mijn ouders hebben dat nog meegemaakt, stonden de woonwagens van de kermismensen ook altijd achter de attracties, met hun kont gekeerd naar de terrassen. Door de steeds grotere attracties van ons én de uitdijende terrassen kan dat niet meer. Nu staan de woonwagens op een apart terrein tegenover de oude ijsbaan.’

Als kermisondernemers in Deventer zijn Remon en zijn collega’s heel alert op alle nieuwe plannen van de gemeente en proberen ze in goed overleg steeds hun belangen te behartigen. ‘Neem nu de veranderingen op de Grote Markt rond de Lebuinuskerk en de bouw van het Eicas-museum aan de Nieuwmarkt: wat hebben de veranderingen daar voor gevolgen voor ons? Er zijn bijvoorbeeld verhogingen aangebracht op het plein voor de Lebuinuskerk en er waren plannen om middenin een grote boom te planten… Dat zijn voor ons flinke hindernissen. Is er nog genoeg ruimte om het plein op te komen en er te manoeuvreren met onze spullen? Doorgaans wordt er wel naar ons geluisterd, maar alert moet je blijven.’

‘De gemeente verdient ook aardig wat aan ons’, vervolgt Remon. ‘De pacht van een plek voor je attractie, de huur van een plek voor je woonwagen et cetera. Ik heb gehoord dat van dat kermisgeld veel andere zaken worden betaald, zoals bijvoorbeeld de inkomst van Sint Nicolaas.’ Voor de kermisexploitanten worden de kosten ondertussen steeds hoger. ‘Wat denk je van de stroomvoorziening die wij nodig hebben? Je moet de enorme stroomkast eens zien naast mijn attractie. Verzekeringstechnisch wordt het ook steeds pittiger met die mega-attracties, de meesten computergestuurd. De verzekering vraagt veel, alles moet dagelijks gecontroleerd en gerapporteerd worden. Wat je allemaal aan verplichte checks moet doen… En al is er maar een heel klein schakelaartje dat niet goed werkt: dan moet je de hele tent stilleggen tot het euvel gevonden is. Allemaal inkomstenderving.’

 

 

Gedresseerde beer

Ziet hij een grote verandering in stijl van hoe het nu gaat en hoe het vroeger ging? Remon: ‘Mijn ouders hadden het vroeger fysiek veel zwaarder. Die moesten veel meer met handkracht werken. Mijn grootouders vervoerden in het begin nog hun attracties per paard en wagen. Dat is nu allemaal makkelijker, maar de enorme prijzen die je moet neerleggen voor de aanschaf van een attractie, de dure en veeleisende verzekeringen, die geven veel financiële druk en emotionele stress. We zitten nu veel achter de computer, terwijl dat helemaal ons ding niet zo is. Je moet een halve ingenieur zijn om de techniek te kunnen beheersen. Ik heb alles in de praktijk geleerd en ben goed op de hoogte, maar ik ben blij met de steun van mijn twee zoons. In die zin is er behoorlijk wat veranderd.’

 

‘Je moet tegenwoordig een halve ingenieur zijn om de techniek te kunnen beheersen’

 

‘Wat blijft is dat we allemaal familiebedrijven zijn’, zegt Remon. ‘Mijn hele familie werkt vaak mee met het opbouwen en afbreken van de attracties: mijn zoons, mijn vrouw, die ook wel inspringt achter de kassa, en anderen die hand-en-spandiensten verlenen. Altijd gezellig zo met z’n allen.’

Vroeger was er veel meer variété, vertelt Remon. Een waarzegster, een dansshow. ‘Mijn opa en zijn broer hadden nog een show met een gedresseerde beer. Dan werd het publiek uitgedaagd om te boksen met de beer. Zogenaamde “jenners” zaten dan tussen het publiek die zich stoer aanboden om het gevecht aan te gaan. Allemaal doorgestoken kaart natuurlijk. Ook hebben mijn grootouders nog een tijdje een show gehad met een “zwarte”, een zwartgeschminkte Hollandse kerel. Die man zat dan in een hok met tralies, aan een ketting met een strooien rokje aan. Hij kon zogenaamd ijzer met z’n handen breken. Tijdens de show werd hij woedend, begon met veel kabaal aan zijn tralies te schudden en brulde hard. Dan wisten de toeschouwers niet hoe snel ze de tent moesten verlaten. Zoiets zou in deze tijd natuurlijk absoluut niet meer kunnen.’

 

 

Eigen baas

Ik vraag Remon waar hij nou het meeste plezier uit haalt in zijn werk. ‘Dat ik eraan bijdraag dat mensen een fijne middag of avond met elkaar hebben, dat er wordt genoten en er plezier is. Ook de hele sfeer van de kermis: plezier, opwinding, spanning, die mix.’ Leuk vindt hij ook dat je heel veel mensen kent die je regelmatig tegenkomt in de verschillende steden waar je staat. ‘Ik ken veel van die jongens van kinds af aan. Je groeit met elkaar op. Na afloop van de kermis drinken we graag nog even wat met elkaar en praten we bij. Gelukkig blijft dat nog wel, ook al is de sfeer de laatste jaren veel zakelijker geworden. De investeringen zijn enorm. Tijd om even bij je attractie weg te lopen en hier en daar een praatje te maken is er veel minder bij. De coronatijd heeft daar ook geen goed aan gedaan. Men wil nu elke kruimel die er te verdienen is uitbuiten.’

Is alles hem altijd voor de wind gegaan? Remon: ‘Een jaar of vijf geleden heb ik een ongeluk gehad met mijn vrachtauto met kermisattractie daarachter. Ik kreeg een klapband en schoot over de vangrails naar de andere kant van de weg, waar ik botste tegen een tegemoetkomende vrachtwagen. Ik had geen schrammetje, maar mijn auto was total loss.
Ik was erg gehecht aan die wagen: helemaal zelf versierd en nog gekregen van mijn vader, die toen al overleden was. Ik heb er ter herinnering een deur uitgehaald en die bewaar ik, die is me dierbaar.’

 

‘Ik zou niet elke dag van negen tot vijf ergens moeten werken’

 

Remon: ‘Als ik mezelf zo hoor praten voel ik echt: dit is mijn leven. Dit hoort bij mij. Het is een vrij leven. Ik ben mijn eigen baas. Baas over mijn eigen ellende, zeg ik wel eens voor de gein. Ik zou niet elke dag van negen tot vijf ergens moeten werken. Ik móét bewegen. Als ik ergens een week sta, moet ik weer weg. In het vroege voorjaar voel ik dat ook altijd: dan komt er een soort onrust over me en ga ik alles weer in orde maken en repareren om er weer helemaal klaar voor te zijn. Ik ben trots op ons vak en ben strijdbaar om te zorgen dat deze mooie kermiscultuur behouden blijft. Voor Deventer, want dat is mijn stad. Maar ook voor de rest van ons land.’

 

Fotografie: Viorica Cernica

Op haar vijfde kwam Emine Coskun met haar gezin vanuit Turkije naar Deventer. Haar moestuin op de Worp is haar toevluchtsoord: daar kan ze de dingen loslaten.

‘De Worp betekent zoveel voor mij’, vertelt Emine Coskun. ‘De Worp is alles, de Worp ben ik zelf. De natuur, de omgeving, de IJssel, alles. Vijf jaar was ik toen mijn moeder zei dat we weggingen. Ik begreep niet helemaal wat dat betekende. Het was wel duidelijk dat er iets heel nieuws zou gebeuren, iets wat ik nog niet meegemaakt had. Ik woonde met mijn moeder, oudere broer, twee oudere zussen en mijn jongere zusje Sultan in mijn geliefde Emirdag. Emirdag is de berg die er altijd was. Vernoemd naar een wijsgeer die op deze berg leefde.’

‘We gingen naar Nederland, naar Deventer, maar vooral gingen we mijn vader weer zien. Ik kende mijn vader eigenlijk niet, was pas een jaar toen hij wegging om als gastarbeider te gaan werken in een ver land. Eerst in Denemarken en België en daarna in de gieterij van Nefit in Deventer. Zwaar en ongezond werk. Toen hij 56 was moest hij worden afgekeurd. Ik moest echt wennen aan mijn vader, hij was voor mij een vreemde man. We gingen wonen op de Worp, in de Bessenstraat. En ik woon nog steeds op de Worp, misschien honderd meter van het huis waar ik ben opgegroeid, in de Spaarpotstraat.’

 

 

Een tweede moeder

Emine is heel erg te spreken over de buurtbewoners. De directe buren, maar ook verder. De Hovenschool was een fijne plek om te zijn. Ze ging er graag naartoe. Heel blij was het gezin met de hulp van de eigenaar van de Spar. Hij hielp Emine’s moeder met de boodschappen. ‘We hebben onszelf ook goed opgesteld’, zegt Emine. ‘Toch blijf je anders. Je bent toch een buitenstaander. We waren op school ook de enige buitenlanders.’

Tweede moeder, steun en toeverlaat, coach, vriendin, onderdeel van de familie: dat was Marijke Nijmeier. Zij was een buurvrouw die er alles aan deed om het gezin te helpen. Maar die er ook voor zorgde dat ze zichzelf leerden redden. Emine spreekt met diep respect en bewondering over deze vrouw die zoveel voor haar betekend heeft. Haar Nederlandse tante.

De eerste ontmoeting met Marijke was toen de moeder van Emine ziek was en met spoed naar het ziekenhuis moest. De tolk die gebeld werd liet het afweten en Marijke heeft haar moeders leven toen eigenlijk gered. Ze kon de arts duidelijk maken wat er aan de hand was. Een zware operatie volgde, waarna Emine’s moeder nog zes maanden moest herstellen. Haar Nederlandse familie, Marijke en haar man, hebben toen voor de kinderen gezorgd.

Marijke was een strijder, in de Tweede Wereldoorlog zat ze in het verzet. ‘Als je je hart opent, komen er redders’, zegt Emine. ‘Ik heb van alles van haar geleerd, over de Nederlandse cultuur, maar ook koken. Ze is ook mee geweest naar Turkije, zes weken. En toen ze in Amsterdam woonde, kwam ze logeren bij ons thuis op de Worp.’ Nadat Emine’s dochter Gonca geboren was, is Marijke naar Amsterdam verhuisd. Haar man was overleden en ze hoopte de dingen van vroeger terug te vinden. Maar dat viel tegen. Ze kende niemand meer van vroeger.

 

 

Trekvogels

De kat komt zich melden in ons gesprek. Een heel mooi grijs beestje, Duman is haar kleur (grijs) en naam. Volgens Emine was Duman voor haar bestemd. ‘Ze kwam gewoon uit de hemel vallen. Een vondeling, gevonden in het park. Met liefde is ze bij ons gebracht. In een periode van veel verdriet heeft ze troost gegeven.’ Emine heeft Duman zelf grootgebracht met melk.

‘Turkije zit in mij, ook al woon ik vanaf mijn vijfde in Nederland’, vertelt Emine. ‘Naarmate ik ouder word, wordt dat gevoel sterker. Ik wil ook, als het kan, in mijn geboortestad begraven worden, bij mijn ouders. Bij onze kinderen is het anders, ze zijn in Nederland geboren. Maar toch zit er ook een stukje in hen wat Turks is. Dat moeten ze weten. Wat ze ermee doen is aan hen. In de zomer is het gevoel om naar Turkije te willen het sterkst, zoals bij als trekvogels. Daarna ebt het weg. Het is zo’n drang, die kun je niet onderdrukken.’

 

‘In Deventer kan ik niet aarden. Ik moet die brug over’

 

Umit, de man van Emine, is op zijn twintigste naar Deventer gekomen. Na hun huwelijk was er geen huurwoning beschikbaar op de Worp. Een half jaar heeft Emine het uitgehouden in een woning op Keizerslanden. Elke dag ging ze terug naar de Worp om bij haar moeder te eten, en gewoon ook om er te zijn. Er was weinig geld, maar het jonggehuwde paar kocht toch een huis op De Worp; een opknapper die ze met geld van haar ouders konden betalen. Stap voor stap knapten ze de woning op. En nog steeds vindt Emine: ik kan gewoon niet in Deventer aarden, ik moet die brug over.

 

Zware periode

Toen Emine in verwachting was van Gonca, die nu 24 is, werkte ze bij Defensie op de administratie. Tijdens haar zwangerschapsverlof was er een reorganisatie, haar baan werd ten onrechte aan een ander gegeven. De rechtszaak won ze, een generaal bood persoonlijk zijn excuses aan. Maar ze wilde niet meer terug. Tegen de generaal zei ze dat ze wilde dat haar vrouwelijke collega’s niet hetzelfde zou overkomen. Wat volgde waren psychische problemen, uiteindelijk werd ze afgekeurd en kwam ze in de WAO. Emine’s gevoel: ‘Waarom moet ik altijd strijden? Omdat ik anders ben, omdat ik vrouw ben, omdat ik een kind heb?’

Haar moeder werd weer ernstig ziek, een jong nichtje verongelukte, haar liefste zusje Sultan ging dood door botkanker, ze verloor haar baan, een goede collega pleegde zelfmoord. ‘Ik heb het heel moeilijk gehad. De orkanen in je krijg je niet gestild. Je komt er wel uit, door hulp.’

Materiële zaken doen Emine niks. ‘Ik word blij van kinderen, dieren, simpele dingen. De zonsopgang. Lekker dollen als vroeger met mijn goede vriendin. Ontspanning en de zorg voor planten. Ik ben een tulpenbol die vanuit Turkije in Nederland is geplant. Ik heb me hier ontwikkeld in alle geuren en kleuren.’

 

 

Waar hoor ik thuis?

Emine’s moestuin is heel belangrijk voor haar. Daar kan ze rustig zitten, voor de planten zorgen, naar de vogels luisteren en nadenken. De wijnstok was een huwelijkscadeau van haar ouders. Deze werd geplant in de achtertuin en met liefde verzorgd. Emine gebruikt de jonge blaadjes in mei voor het maken van dolma. Later in het jaar zijn er natuurlijk de heerlijke druiven.

Emine vertelt hoe diepgeworteld haar gevoel voor de wijnstok is. Door de aanbouw van een serre aan haar woning kon de wijnstok niet op die plaats blijven. Ze heeft hem heel zorgvuldig en voorzichtig overgeplaatst naar de moestuin. Het eerste jaar was zwaar voor de plant, maar gelukkig bleek de plant de verhuizing toch te hebben overleefd. De verzorging zal daar zeker aan hebben bijgedragen. Emine kan de bladeren weer als vanouds gebruiken voor het maken van dolma en de druiven smaakten weer zoet.

In de moestuin vindt Emine ook mensen waar ze persoonlijke dingen mee kan delen. Dat gaat vanzelf. Het is een fijne plek om je even terug te trekken uit alle hectiek. Daar heeft ze zichzelf uit de put gehaald toen ze het zo moeilijk had. Daar ging ze op zoek naar zichzelf en kon ze de dingen loslaten.

Emine: ‘Soms heb je strijd met je eigen cultuur en met de Nederlandse cultuur. Waar hoor ik thuis, wie ben ik? Er waren veel vraagstukken, het is net een puzzel. Die puzzel is nu bijna klaar. Ik heb veel gelezen, heb me een beetje teruggetrokken uit de maatschappij. Voor mijn gezin was ik er wel, in die periode ben ik actief en betrokken geweest op de school van mijn kinderen.’

 

‘Je leert omgaan met tegenslag. Het leven leert je’

 

Emine’s man werd langzaamaan blind, over een periode van de afgelopen twintig jaar. Volgens haar heeft ook dit een bedoeling, zoals alles wat op je levenspad komt. Je kan erom zitten treuren, maar er ook iets van proberen te maken. Emine helpt haar man waar nodig, maar stimuleert hem vooral ook om zelf actief te zijn en zoveel mogelijk zelfstandig te functioneren. Vooral nu hij nog een beetje zicht heeft. ‘Je leert omgaan met tegenslag. Het leven leert je. Maar het is niet vanzelf gegaan. Ik ben ook door het vuur heen gegaan, ik heb mijn brandmerken. Maar ik heb mijn wonden geheeld met dingen die ik heb gevonden. Probeer bij jezelf te blijven en niet naar anderen of omstandigheden te wijzen.’

Emine voelt een diepe verwantschap met de Perzische dichter Rumi:

Al zou de wereld vol met doornen
groeien, een liefdevol hart blijft
altijd een hof waar rozen bloeien
-Jalal ad-Din Rumi

 

Fotografie: Viorica Cernica

In 2010 besloot Peter van den Hengel het roer om te gooien: hij zegde zijn vaste baan op en werd eigenaar van Hotel de Vischpoorte. ‘Ik heb nooit getwijfeld.’

Parkeer je auto gratis op de Worp, weten shoppende Deventenaren, toeristen met en zonder fiets, ouders met kinderwagens, wandelaars, feestgangers en boekenmarktbezoekers – en het pontje brengt je ‘s zomers en ‘s winters voor een klein prijsje naar de overkant van de IJssel. En weer terug. Een prachtige entree naar de stad.

Aan de overkant valt bij aankomst direct een fraai wit hoekpand op, aan de Nieuwe Markt, hoek Waterstraat. Hotel de Vischpoorte. Uitzicht op de IJssel. Op ooghoogte liggen in de etalage stapels felkleurige wollen sjaals. Yakwol. Peter van den Hengel, eigenaar van het hotel, vertelt enthousiast en gedreven. ‘Ik besloot in 2010 dat ik hier mijn eigen bedrijf wilde beginnen.’

 

 

Een prachtplek

Peter werd in Friesland geboren, als boerenzoon. ‘Ik heb de heao gedaan in Enschede en daarna de Open Universiteit. Met mijn vrouw en twee zoons woonde ik jarenlang in Deventer, ik had een prima baan in verschillende commerciële functies bij grote bedrijven. Tot het me ging tegenstaan.’ Hij was altijd druk, altijd op reis. ‘Ik vond het werk niet leuk, de sfeer in het bedrijfsleven beviel me niet en ik vond leidinggeven niet plezierig. Daar was ik geloof ik ook niet zo geschikt voor. Mijn ouders verklaarden me voor gek, maar in 2010 heb ik opgezegd. Het roer moet om betekende in mijn geval dat ik me realiseerde dat ik niet meer in loondienst wilde werken. Dat ik autonoom wilde zijn, in de buurt wilde werken van mijn vrouw en onze twee jongens.’

Twee maanden later was Van den Hengel eigenaar van Hotel de Vischpoorte. ‘Het ging vrij soepel. Er waren geen extra diploma’s nodig om een hotel te beheren, we konden met de nodige vergunningen en contracten en met medewerking van de vorige eigenaar en de bank de deal rondmaken. Zeven kamers, op een prachtplek. Een historische plek.’ In 2011 vroeg Peter aan de stadsarchivaris om onderzoek te laten doen naar de historie van het pand. Een Rijksmonument is het, men vond gewelven en een waterput in de kelder. Wie hebben hier gewoond en gewerkt? Wat heeft zich hier in de loop van de eeuwen allemaal afgespeeld?

 

Rijksmonument 12704

Op 18 januari 1445 staat op de Nieuwe Markt 40 als eerste bewoner Engbert Bloeme geregistreerd. In het hoekpand, Trepken, woont dan Willem Randelofs. Peter haalt een map tevoorschijn waarin de indrukwekkende historie van het pand en zijn bewoners uit de doeken wordt gedaan. Eeuwenlang hebben mensen hier handel gedreven en gewoond, mensen met geld en mensen zonder geld, erfgenamen, weduwen, veel ambachtslieden: een koekbakker, meerdere vleeschhouwers, toen een logementhouder, daarna een goudsmid, een suikertrafiek (suikerraffinage), en vanaf begin vorige eeuw een tabaksgroothandel – decennialang werden hier met de hand sigaren gedraaid. ‘Zeven kamers was niet veel, maar ik zag op termijn voldoende uitbreidingsmogelijkheden en ik kreeg er vrijheid in mijn hoofd voor terug’, vertelt Peter. ‘En het belangrijkste: hier voelden we ons thuis.’ Het pand was pas in 2008 als hotel geopend en recent opgeknapt, dus aan onderhoud hoefde vooralsnog niet veel te gebeuren.

 

 

Het ondernemerschap ging heus niet vanzelf, economisch ging het in die jaren wereldwijd niet voor de wind, dus het was echt hard werken. En er waren weliswaar terugkerende gasten, er was aanloop, maar er waren ook dagen dat er maar twee of drie kamers waren verhuurd. En toch. Peter had er alle vertrouwen in dat het goed zou komen.

 

Zuinig leven

En inderdaad, vanaf 2017 nam de welvaart flink toe, evenals de vraag naar wat Hotel de Vischpoorte kan bieden: hotelaccommodatie-plus. Ruime, comfortabele kamers met kitchenette en een zithoek, ook geschikt voor meerdaags verblijf, aangenaam bijvoorbeeld voor gezinnen met kinderen. Peter past zijn hotelkamers aan de toenemende vraag naar appartementen aan, breidt uit en het kómt goed.

 

‘Een boerenzoon en boerendochter kunnen best een tijdje afzien’

 

‘Ik heb nooit een moment van twijfel gehad over de switch. Ik wist waar ik instapte en had volledig vertrouwen in mezelf, ook toen het in het begin nog niet erg hard liep. Een boerenzoon en een boerendochter, mijn vrouw, kunnen best een tijdje afzien. Heel zuinig leven. Het was en is keihard werken en ik sta 24 uur per dag aan want ik kan dag en nacht gebeld worden, ook voor calamiteiten. Ik ben er altijd, ik ontvang de gasten en zwaai ze uit. Dat vinden mensen leuk. En nu gaat het zo goed dat we het wat rustiger aan kunnen gaan doen. Dat is fijn, want ik vind het nu nog leuk, maar niet meer voor 24 uur per dag nu we wat ouder worden. Misschien vindt onze oudste zoon het leuk, die is zich binnen het bedrijf aan het oriënteren en als het hem niet bevalt vinden we het ook goed. Ik heb wat ruimtes afgestoten en een paar appartementen gaan in de lange verhuur.’

En de kleurige wollen sjaals?
‘Als geintje om de pui te laten opvallen vroeg ik een vriend die Nepal ging bezoeken om een aantal yakwollen sjaals mee te brengen, die zijn zo mooi van kleur. En nu blijkt dat gasten enthousiast zijn en voorbijgangers ervoor binnenkomen. Je denkt commercieel of niet.’

 

‘Ik ben er altijd, ik ontvang de gasten en zwaai ze uit. Dat vinden mensen leuk’

 

Prachtige verhalen

‘Het is een schitterende, centrale plek’, zegt Peter. ‘Nu nog meer dan toen we hier begonnen, omdat de buurt flink onder handen is genomen. Het stadhuis, de bibliotheek, theater Mimik en het recent vernieuwde Grote Kerkhof: allemaal voorbeelden van pareltjes waar veel toeristen op afkomen die door de nabije aanlegplaats van het pontje eerst hier in de buurt gaan rondwandelen.

We ontvangen veel gasten met een Deventer verleden of met Deventer roots, en, heel leuk, nogal eens oud-studenten van de vroegere Tropische Landbouwschool die hier in Deventer toentertijd een mooie tijd hebben gehad. Die hebben altijd prachtige verhalen van bijzondere ontmoetingen en memorabele stageplekken over de hele wereld. Veel fietsers die een dagje Deventer doen blijven een dag extra hangen. Evenals mensen die Deventer waarderen voor de historische bezienswaardigheden, voor de winkeltjes, de sfeer en voor publiekstrekkers als de boekenmarkt en de verschillende festivals.’

Een bijzondere gast was recent een Australische man die Deventer bezocht met zijn moeder. Hij had ontdekt afstammeling te zijn van een van de twee burgemeesters op het schilderij De magistraat te Deventer van Gerard ter Borch uit 1667. Dit schilderij hangt nu in het nieuwe stadhuis. ‘Is dat niet leuk? Dan klopt het verleden aan de deur!’

 

 

‘Weet je wat de stad en de lokale politiek een enorme boost heeft gegeven?’ vraagt Peter. ‘De opnames van de film Een brug te ver geregisseerd door Richard Attenborough in 1976. De verfilming van De Slag bij Arnhem, september 1944. De Wilhelminabrug leende zich hier goed voor en het halfgesloopte Noorderbergkwartier zag er toch al uit alsof er een oorlog had gewoed. Maandenlang zwierven beroemde acteurs door de stad die reuring en geld meebrachten. Veel inwoners waren figurant, het uitgaansleven bloeide op, de middenstand vaarde er wel bij en de film werd een wereldhit. De stad was het blijkbaar waard om gezien te worden!’

Pas toen, vanaf ver in de zeventiger jaren, ging Deventer opruimen, opknappen en schoonmaken, herbouwen en investeren en daar is de gemeente sindsdien niet mee gestopt. ‘Alle Deventenaren hebben daar baat bij, en wij binnenstadondernemers dragen daar aan bij. Mooi toch?’

 

Fotografie: Viorica Cernica

Met haar man en vier kinderen woont Klazien in de woongemeenschap van klooster Nieuw Sion in Diepenveen. Terwijl ik aan kom lopen zie ik een dame bij de poort van Nieuw Sion staan. Dat zal Klazien zijn. Ik steek mijn hand op, en inderdaad, de dame groet terug. De poort geeft toegang tot het complex van Nieuw Sion, een complex van het voormalige Cisterciënzer klooster Sion.

Ik ken het klooster. Ja, wat heet kennen? Ik herinner mij dat mijn vader vertelde dat hij daar als boer in spé was geweest. Het doel van zijn gang naar het klooster in Diepenveen is mij ontschoten, maar het verhaal dat de monniken niet mochten praten is mij bijgebleven. Mijn moeder vulde dat aan met: ‘ja, één keer per jaar mochten ze spreken’. Dat leek mij als kind ondraaglijk, een onuitvoerbare opdracht om je toewijding aan God te tonen.

 

 

En nu, nu heb ik een afspraak met Klazien op de plek waar zwijgen en stilte jarenlang een verplichting is geweest voor de monniken die daar woonden en werkten. Klazien is een jonge vrouw, zij woont met haar man en vier kinderen in het klooster. Ik loop samen met haar het gebouw in. We komen al gauw in het centrum, de kloostergang. Een gang met bogen, links is de muur afgewisseld met enkele deuren, rechts zijn nissen met gotische ramen met glas in lood. Er is een de binnenplaats te zien. De kloostergang is een arcade – het is de verbinding tussen de verschillende ruimtes, maar ook een meditatieve plek waar niet gesproken mag worden.

Ik ben mij bewust van deze functie en besluit nog niet met het gesprek te beginnen. In de nissen zie ik bordjes staan met teksten over stilte. Uitspraken van bekenden personen zoals Lao-tse (Chinese filosoof) en Gandhi (spiritueel leider uit India): ‘De stilte verlicht je levenspad. Door niet te spreken zie je duidelijker.’

 

Bijzondere plek

Na de helft van de kloostergang gelopen te hebben doet Klazien links een deur open en treden we haar woning binnen. Een grote fotowand met vrolijke gezichten van kinderen, portretten, foto’s van stoeiende kinderen met hun ouders lachen mij toe. We staan in een langwerpige ruimte, links een keukenblok, aan het eind een stoel voor een groot raam. Daar krijg je een inkijk in een geweldige tuin. Mooie bedden met verschillende soorten groente aan het einde van een grasveld.

Klazien neemt mij mee de tuin in. We maken eerst een rondgang over het erf, door de berceau, een prachtige oude beukenhaag waar je tussen de gladde stammen van opstaande takken doorloopt. Terug in het woonhuis nemen we plaats aan de keukentafel. ‘We wonen met ons gezin, met onze gemeenschap op een bijzondere plek’, vertelt Klazien. ‘Daarvan word je je bewust omdat mensen van buiten er vragen over hebben. “Hoe is het om te wonen in een voormalig klooster? Hoe is het om in een gemeenschap te wonen waar je bepaalde verplichtingen mee aangaat?”’ Ik kijk haar aan, en terwijl ik denk: ja, dat snap ik wel, die vragen kwamen ook in mij op, zegt zij: ‘Ja, dat snap ik ook wel. Ik vind het ook geen probleem meer. Het wonen hier is niet doorsnee, het is een keuze die te maken heeft met dat je iets wilt bijdragen aan de wereld.’

Klazien gaat verder. ‘Ons gezin bestaat uit vier kinderen, mijn man en ik. Verder wonen op dit terrein nog negen volwassenen, vier kinderen en enkele jongeren. We eten een keer per week samen en hebben dagelijks onze getijdengebeden. We voelen ons met elkaar verbonden. Voorheen had ik nooit gedacht over het wonen in een woongemeenschap, en al helemaal niet in een omgeving als deze. Ik ben van huis uit protestant, was actief betrokken bij het kerkelijke leven. Door die activiteiten heb ik kennisgemaakt met deze omgeving. In 2018 gingen wij met een jongerengroep vanuit onze kerk in Hoogeveen een weekend naar Nieuw Sion. Jan, mijn man, kwam ons op zondag ophalen. Met name hij was gegrepen door de plek en de beweging. Hij kon het niet loslaten, zo zijn we hier terechtgekomen.’

 

Rust nodig

De bewoners van Nieuw Sion vormen een oecumenische beweging, vertelt Klazien. ‘We zijn een woon-, werk-, en getijdengemeenschap die als missie heeft: dichter bij jezelf, dichter bij de ander, dichter bij God en dichter bij de natuur. Voor mij is het woord verbinden van belang, verbonden zijn met God, met elkaar en met de maatschappij. We willen een rustplek zijn in deze tijd. Niet dat het hier altijd stil is, o nee, helemaal niet. We hebben hier ook festivals met veel muziek. En het gaat ook niet om rust in de zin van “weinig doen”. Als lid van de woongemeenschap besteed je minimaal acht uur per week aan een taak die te maken heeft met activiteiten van de stichting Nieuw Sion. Dat doe je naast je gewone werk. Ik ben leerkracht op een basisschool en Jan werkt in de installatietechniek. Wij zijn een gewoon gezin, ook mijn kinderen hebben een PlayStation.’

 

‘Wij zijn een gewoon gezin, ook mijn kinderen hebben een PlayStation’

 

‘Als lid van de gemeenschap draag je allemaal een verantwoordelijkheid voor de gasten en voor het onderhoud van dit gebouw’, gaat Klazien verder. ‘Zo heb ik bijvoorbeeld regelmatig een gesprek met een van de jongeren die hier wonen. Dit zijn jongeren die een nieuwe weg in willen slaan en de rust nodig hebben om daarover na te denken in wat je een beschermde omgeving zou kunnen noemen.’

In 2013 woonden er in klooster Sion nog maar een twaalftal broeders. Door de leeftijd van de broeders werd het complex veel te groot. Een aantal broeders ging terug naar Westmalle, een vijftal maakte een doorstart in hotel Rijsbergen op Schiermonnikoog. De Cisterciënzers van de Strikte Observantie – een trappistenorde – zetten hun kloosterleven daar door. De gebouwen in Diepenveen werden verkocht aan stichting Nieuw Sion. Het is nog steeds een plaats van God en mag nu ook weer een klooster heten: klooster Nieuw Sion.

 

 

Een moment van ontprikkelen

Onze thee is inmiddels koud geworden, Klazien vertelt en ik zit te schrijven. Ik overzie in een vogelvlucht mijn aantekeningen en Klazien kijkt even voor zich uit, ze richt zich wat op, er verschijnen lichtjes in haar ogen. ‘Vorig jaar zijn we op bezoek geweest bij de monniken op Schiermonnikoog. Het voelde alsof je bij je geliefde opa op bezoek was. Heel fijn. De monniken vinden het geweldig dat er weer geleefd wordt in het klooster, dat de gebruiken doorgaan. Het is niet hetzelfde als vroeger, maar de getijden, de momenten van stilte, gaan wel door. Dagelijks dragen wij zorg voor drie gebedsdiensten in de kerk.’

Voor Klazien is het deelnemen aan de gebedsdiensten een belangrijk moment in haar dagelijkse routine. ‘Je bent bijvoorbeeld de afwasautomaat aan het uitruimen, hoort de klokken en dan maak je telkens weer de keuze stilgezet te worden, de gang naar de kerk te maken en je over te geven aan de dienst, de voorganger (een van ons), aan het samenzijn, aan de stilte. Mijn zintuigen zijn scherper geworden. Ik merk bijvoorbeeld dat, door niet meer mee te lezen bij het lezen uit de bijbel, ik beter, bewuster ben gaan luisteren. Die momenten van stilte, de zeven minuten aan het eind van de bijeenkomst, vind ik heerlijk. Het brengt mij dichter bij mijzelf, bij God, het is een moment om mijn gedachten even op een rij zetten. Naar de kapel gaan is dus niet alleen voorbehouden aan de zondag, het is nu een activiteit van elke dag. Het is een moment van ontprikkelen, een moment waarin ik contact heb met God.

 

 

De klok tikt door. Klazien ziet dat ze moet stoppen. ‘Ik moet nu de kinderen van school halen, die zitten in Deventer op school en vanwege de regen vanochtend heb ik ze met de auto gebracht. Bij mooi weer gaan we op de fiets.’ Ik denk: inderdaad een gewoon gezin, maar wel op een bijzondere plek. Het beeld uit mijn jeugd van klooster Sion, als een sombere donkere plek, is vervangen door een beeld van groen, van levendigheid, waar de stilte nog steeds een belangrijke plek heeft.

 

Fotografie: Viorica Cernica

In Boskamp (bij Olst) stond de wieg van Frans van Oldeniel. Een roomse omgeving: dorp, school, een bejaardentehuis met nonnen. Zijn vader was aannemer. Hij maakte alles wat er in de boerderij nodig was, van gebinten tot karren. Het waren de vijftiger jaren, er was nog geen gas en geen waterleiding. Het water kwam nog uit de pomp en koken werd gedaan op oliestel of butagas.

Hoe jong Frans ook was, hij hielp zijn vader mee. ‘Meehelpen was vanzelfsprekend’, zegt Frans. ‘Niks mis mee. Ik kwam uit een gezin van elf kinderen; de op vier na jongste in het gezin. Een groot gezin, heerlijk! Met kerst zaten we in een grote kring rond de kachel. We zongen samen, mijn broer speelde orgel. Gezelligheid kun je niet kopen. Er was geen televisie.’ Terwijl hij dit vertelt, glimmen zijn ogen.

‘Mijn grootvader was molenaar, ook vakwerk’, gaat hij verder. ‘Hij maakte bijvoorbeeld de wielen voor de karren. In de schuur was daarnaast ruimte voor dieren, onder andere varkens en kippen en ook drie koeien, voor melk. We hadden in die tijd een bokkenkar met van die spaken, zelf gemaakt met een geit ervoor. Je had konijnen, duiven – je had alles.’

 

Rotkoeien

Frans’ vader is ingetrouwd. ‘’s Morgens moest hij gaan melken’, vertelt hij. ‘Twee keer had hij het gedaan en toen zei hij: “Die rotkoeien, ik ga niet meer.” Vader was geen boer. “Wil jij het doen”, vroeg hij. Voor tien cent per keer ben ik het gaan doen. Ja, ik kom uit een familie van handige jongens. Aanpakken is ons levensmotto. Anders hadden we dit bedrijf niet op kunnen bouwen. Het jonge volk zou meer in beweging moeten komen. En wij zouden meer met ze moeten praten.’

 Hoe kwam je van de aannemerij in de installatietechniek?
Frans: ‘We kregen waterleiding in huis. Mijn vader zei: jongen, dat kun jij ook wel doen. Zo ging ik naar de LTS, afdeling elektro. Daarna ging ik bij verschillende bedrijven aan het werk en deed ik ook nog de avondschool, afdeling loodgieterswerk.’

Dat was zeker een hele ontwikkeling: water in huis?
‘Ik ben blij dat ik het heb mee mogen maken. Je leert lopen, je leert fietsen en je ontwikkelt je, stapje voor stapje omhoog.’

Zijn vrouw Wil: ‘In ons leven hebben we heel wat veranderingen doorgemaakt.’

Het bedrijf van Frans was nog niet zo groot. ‘Door je sociale contacten en door je werk goed te doen, mocht je terugkomen’, vertelt hij. ‘Ik kwam een keer bij Piet van der Lande, een industrieel, werk afleveren. Ik had mijn soepjurk (de overall) nog aan. We spraken Nederlands. Na een tijdje zei hij: “Kun je geen Dempters, mien jong?” Dat die man dat zo zei, dat had ik niet verwacht! Ik zei: “Dit voelt wel beter.””

 

 

Van huis uit sprak het gezin Sallands. ‘In Deventer had je Deventer binnen de grachten (het geld) en Deventer van buiten de grachten (dat was van de arbeidersklasse)’, zegt Frans. ‘Ik kon beide wel verstaan, ik kende veel mensen en maakte met iedereen een praatje. Ik had contact met energiebedrijven, was betrokken bij de oprichting van AGAS, zat in bestuur van installateursvereniging. Helaas is dat allemaal niet meer.’

Zou het kunnen zijn dat je dit sociale al van huis uit hebt meegekregen? ‘Tuurlijk! Als je vroeger met Kerst om vier uur ‘s morgens naar de nachtmis ging, dan was dat bijzonder. De klokken luidden, je liep de kerk in en het was feest. Door het jaar heen was het eten minder, maar op die dagen kreeg je speciale gerechten, zoals balkenbrij en kaantjes. Geweldig, wat was je er gelukkig mee. Nagelhout, ken je dat?

Wel van gehoord, nooit geproefd.
‘Dat zou je toch eens moeten kopen.’

Ik ben vegetariër.
‘Ja, maar een klein stukje mag wel!’

 We lachen voluit met elkaar, zo leer ik Frans kennen. De roomse lijn en even ervan afwijken: dat herkennen we beiden. Terug naar de sociale contacten: mijn beeld is dat wat er ook gebeurt in het Bergkwartier, jullie zijn erbij en kennen iedereen. ‘Ja, ik ken de hele buurt van A tot Z. Ik begon met mijn vader langs boeren te gaan die hij allemaal kende om daar elektrisch aan te leggen. Mijn vader als deuropener. Van de Boskamp ben ik naar de stad gegaan omdat ik algauw doorhad dat bij de boeren niet veel te verdienen viel. Toen kwam ik in deze buurt, in de Smedenstraat en Bierstraat, ik heb hier voor verschillende bedrijven gewerkt. Maar “eigen baas” zijn is me met de paplepel ingegoten.’

‘In 1961, op een carnavalsavond bij de Lindeboom in Schalkhaar sprak ik iemand aan de bar die bij Assendorp werkte’, vertelt Frans. ‘Hij zei me dat die zaak te koop kwam. Meteen de volgende middag heb ik een rondje stad gedaan om te kijken waar de Menstraat was. ’s Avonds stapte ik bij Assendorp binnen, een leuk ouderwets winkeltje met een pannen en potten, petroleum, laarzen, katoen. Wat er allemaal wel niet in die winkel stond!’

‘De man kwam op me af. “Ik heb gehoord dat je er wel mee ophouden wilt”, zei ik. “Wel een keer”, zei Assendorp. Ik zei dat ik wel interesse had. “Hou oud ben je?” vroeg Assendorp in plat Deventers. Ik zei dat ik 23 was. “Dat is veels te jong”, zei hij. Gelukkig stond zijn vrouw in de gang mee te luisteren. Zij kwam binnen en vroeg of ik een kopje koffie wilde. Om een lang verhaal kort te maken: we hebben van half zes tot negen uur zitten praten.’

‘Assendorp vond het blijkbaar moeilijk om het over te dragen. Ik had een voorstel: als ik nou eens hier komen helpen ’s avonds na mijn werk, je hoeft me niks te betalen. Als er iets verdiend wordt, deel ik mee. De man klaarde helemaal op. Zo zijn we gestart.’

 

Strijkijzers

‘Assendorp had connecties met Ten Have, de koffiefabriek. De directeur liet me komen om in zijn fabriek machines te onderhouden of weer aan de gang te helpen. Later bleek dat hij zelf de storing veroorzaakte om zo te kunnen checken wat ik kon. Na een half jaar riep hij me bij zich. Hij vertelde dat hij me gecontroleerd had en had gezien wat ik kon en wat ik niet kon. “Ben ik goed bevonden?” vroeg ik. Dat was ik, ik kreeg de opdracht om in de hele fabriek een nieuwe installatie te maken. Een karwei van een jaar werk voor vier mensen. Zo ben ik gestart, en ieder keer heb ik iets verder uitgebreid.’

In 1964 kwam Wil, zijn vrouw, in de zaak werken. ‘Het was de tijd van de overgang naar het aardgas en de overgang van 127 volt naar 220 volt. Er was veel werk te doen. Wil deed de  apparaten, zoals strijkijzers. Die zette ze over naar 220 volt. Het was ook de tijd dat het Bergkwartier bouwvallig was. In de oorlog was er veel weggebombardeerd. Er zaten nog wel enkele bedrijven, zoals de Bunschoten wijnhandel, Hengelo bier, uitgeverij AnkhHermes, een slagerij, een kruidenierswinkel, een boekbinder. In de Kerksteeg waren vooral pakhuizen.

‘Wij breidden uit van het ene pand naar het andere’, vertelt Frans. ‘Het uitgangspunt was niet zozeer het vergaren van bezit, we hadden de ruimte nodig. De gereformeerde kerk in Achter de muren Santpoort kwam vrij, eerst is het nog een moskee geweest. Als wij het niet kochten, waren er ontwikkelaars die andere plannen hadden voor die ruimte. Met onze plannen daarvoor ben ik naar de commissie van de gemeente geweest en heb ik persoonlijk met de heer Goudappel, de voorzitter, gesproken. Ik kreeg de vrijheid om het te verbouwen zoals wij het wilden. Onlangs hebben we het pand geheel gerestaureerd.  Wij houden van Deventer, vandaar.

 

Met de tijd mee

Dit was ook de tijd van de opbouw van het Bergkwartier. ‘De heren Witteveen, Eggink en Strik hebben veel gedaan voor de stad’, zegt Frans. ‘Ze werden gesteund door burgemeester Bolkestein, die ervaring had met restaureren en het herstel van een historisch centrum in een andere gemeente. Langzaamaan is de buurt daardoor wel veranderd: pakhuizen verdwenen, de koffiefabriek in het pakhuis aan het begin van de Menstraat ging weg, evenals de vishandel.  Het is meer een woonbuurt geworden.’

Volgens Frans is het contact met de buren nu anders. ‘Naoberschap was hier al. Nu moest er een buurtvereniging komen. Belangen van bedrijven zijn echter anders dan die van particulieren, onder andere ten aanzien van verkeer. Particulieren willen de auto’s graag weg hebben, ik sta daar wat anders in.’

 

‘In het Bergkwartier kun je met mummies praten’

 

Wel vindt hij het nog steeds gezellig. ‘Je kunt bij iedereen binnenlopen. Het is een samengaan van mensen, zoals bij het Dickens-festival. De liefde voor Deventer moet blijven. Het is een oude buurt: je kunt met de mummies praten.’ In de zaak staan intussen zoon en dochter aan het roer. Frans kijkt met dankbaarheid terug. ‘Wil en ik hebben het samen opgebouwd. Nu zijn we gestopt – je moet met de tijd meegaan en dat konden wij niet meer. Onlangs bij de restauratie stond Wil nog wel even op de steigers om de werkzaamheden van boven te aanschouwen.’

Fijn van een familiebedrijf is dat zelfs de kleinkinderen in tijd van nood bijna automatisch een aantal taken overnemen. Zoals nu: de kleinzoon komt binnen voor de lunch bij zijn grootouders, om daarna weer in het bedrijf aan de slag te gaan.

Mirjam Nijbroek is een nazaat van twee vooraanstaande Deventer families. Van vaderskant is zij de vierde generatie die nu de winkel voortzet. In 1860 is haar overgrootvader met het bedrijf begonnen: kuiperij, borstelmakerij, zeeftenmakerij en haardoekweverij. Van moederskant stamt zij af van de familie Klopman Baerselman, van de populaire koekfabriek (1682 – 1951).

Mirjam woont nu boven de winkel van het middeleeuwse pand aan de Menstraat, met een prachtig uitzicht over de daken van het Bergkwartier; haar geboortehuis. Als ze eenmaal begint te vertellen over de geschiedenis van dit bijzondere bedrijf is ze bijna niet meer te stuiten. Haar overgrootvader startte de winkel en fabriceerde alles handmatig. In de tijd dat haar grootvader de winkel overnam, loonde dit al niet meer en kwam de nadruk te liggen op de verkoop.

 

 

Naast de borstels en bezems liggen er ook drogisterijartikelen, rijglaarsjes, en snoepgoed op de toonbank. Haar vader woonde met zijn ouders in het achterhuis. Boven waren er slaapkamers en de voorraadopslag. We nemen een kijkje in het achterhuis en stappen zo terug in de tijd, de woonkeuken binnen met het oude fornuis onder de schouw.

Mirjams ’s ouders trouwden in 1959 en woonden, later met hun kinderen, in het bovenhuis. Een WC binnen is er ook toen niet aangelegd. ‘Ach, we zijn dit zo gewend’ zei Mirjams moeder als dat zo ter sprake kwam. Mirjam was altijd betrokken bij de winkel, maar niet omdat dat moest. Vader vond: ‘Kijk maar, luister maar, daar leer je van.’ Ze leerde van haar vader varkenshaar herkennen, haren met de gespleten kop. Als er nieuwe sponzen werden bezorgd (en dat waren er vaak heel veel) lagen die zolang achterin de winkel, onderaan de trap. Mirjam mocht dan soms vanaf de trap in de sponzen springen. En wat roken die verse, zachte zemen lekker! Haar vader gaf de klanten vaak een gebruiksaanwijzing met zijn producten mee. Mirjam typte die gebruiksaanwijzingen over het onderhoud van borstels en gebruik van sponzen als kind al uit.

 

’Dit is echt mijn stad. Als ik de torens van de Bergkerk zie als ik de stad kom binnenrijden voel ik dat ik weer thuis ben.’

 

Alweer die winkelbel

Op maandag was de winkel altijd dicht. Dan ging Mirjams vader naar de groothandel. Verder was de winkel alle dagen open, van dinsdag t/m zaterdag en tussen de middag. Als Mirjam en haar broer thuiskwamen om te lunchen aan de keukentafel hoorde je de winkelbel af en aan. Uiteindelijk ging de winkel tussen de middag een halfuurtje dicht.

 

Foto en film

We staan beneden in de winkel. Wat is er veel te zien! Alleen al bijna 200 verschillende borstels en bezems. En zestien verschillende tuitenragers. Maar er nog iets bijzonders: één wand staat helemaal vol met 8mm filmpjes. Mirjams vader fotografeerde bruidsreportages en maakte pasfoto’s. In zijn hart was hij een cineast. In de jaren ’30 gaf hij het roken op om zo te sparen voor de aanschaf van filmapparatuur. Hij legde historische gebeurtenissen vast, zoals het afbreken van de schipbrug, de bouw van de Prins Bernardsluis en het oprichten van het standbeeld van Albert Schweitzer op de Brink. Bij bijzondere gelegenheden zoals Bevrijdingsdag, toonde vader in opdracht van de gemeente zijn filmpjes. Hij werd dan door een auto van de gemeente opgehaald zodat zijn grote projector mee kon. Deze films zijn nu opgeslagen en geconserveerd bij het Historisch Centrum Overijssel in Zwolle.

 

 

Mirjam kon zelf ook al snel filmen. Onder het toeziend oog van haar vader leerde ze films te repareren en teksten aan te brengen met magneetlettertjes. De filmpjes die nu nog in de winkel staan zijn de filmpjes voor de verhuur: super8 en normaal8. Het zijn films voor volwassenen zoals Slapstick, Laurel en Hardy en kinderfilms zoals Roodkapje, Tweety en De Drie Eendjes.

Regelmatig kwam vroeger meneer Smit met een koffer vol filmpjes uit Amsterdam. Mirjams vader kocht dan een paar films voor zijn verzameling. Haar gastvrije moeder nodigde meneer Smit uit om tussen de middag te blijven eten. Mirjam en haar broer hadden de primeur en mochten de stomme films bekijken. Al jong kon Mirjam zelf het scherm opzetten en de projector bedienen. Tijdens verjaardagspartijtjes werden er natuurlijk ook films vertoond.

 

De overstap naar de moderne tijd

Na het overlijden van haar vader in 2002 zette haar moeder de winkel voort. Toen ook haar moeder in 2011 overleed heeft Mirjam besloten om de winkel over te nemen. Met de overname door Mirjam begint ook de overstap naar de moderne tijd. Inmiddels heeft de winkel een website waar te lezen is over de geschiedenis van de winkel en is te zien hoe de historische gebruiksvoorwerpen worden gemaakt. De teksten op de website zijn vaak nog door haar vader geschreven. Samen met haar zoon is Mirjam een webshop aan het opzetten.

 

 

Wat niet is veranderd is de persoonlijke aandacht voor de klant. Mirjam zit bij mooi weer vaak voor de winkel. Zo raakt ze makkelijk in gesprek met bezoekers. Ze nodigt hen uit om naar binnen te gaan en niet alleen de etalage te bewonderen. Mirjam neemt rustig de tijd om elke klant te helpen. Vaak is er wel een unieke oplossing voor de vraag waar de klant mee komt. Kinderen laat ze even voelen hoe zacht Chinees geitenhaar is, of ze kietelt ze met een plumeau van struisvogelveren. Ook tegenwoordig worden er uitsluitend natuurlijke materialen verkocht: duurzame kwaliteitsproducten.

Deze borstelzaak is uniek in Nederland. De rondleidingen van de VVV maken een stop bij de winkel en laten binnen de uitleg over aan Mirjam. Af en toe komen mensen zelfs speciaal naar Deventer voor een bezoek aan de winkel. De Borstelwinkel is één van de pareltjes van de stad.

 

Fotografie: Lieke Kooyman

De tapijten die in Deventer werden gemaakt, waren wereldberoemd. Hoe ontstond het idee de oosterse weefkunst hier verder te ontwikkelen? Een zoektocht naar de geschiedenis van een verlaten fabriek.

Het is een druilerige dag, begin januari 2022. Rond een uur of twee zeg ik tegen mezelf: ‘Mooier dan dit wordt het vandaag toch niet. Vandaag alleen een ommetje.’ Gedachteloos trek ik vanuit mijn huis Voorstad in. Straat uit, linksaf, weer rechts en zo dwaal ik door de wijk. Zonder doel. Weinig bewust van de omgeving. Het gefluit van de vogel maakt mij ‘wakker’ en ik zie dat ik inmiddels in de Smyrnastraat ben beland.

Ik passeer een leegstaand fabrieksgebouw. Ik mompel: nog steeds niet in gebruik. Wonderlijk, zo’n mooi en doorleefd gebouw zit nog steeds te wachten op nieuwe bewoners of activiteiten. Tapijtfabriek – Smyrna – schiet door mijn hoofd. Ik herinner mij dat we er thuis weleens over spraken. Het sprak tot mijn verbeelding. Mijn moeder borduurde Smyrnakussens. Met een speciale soort haaknaald haalde ze dubbelgevouwen draadjes van een bepaalde lengte door een stramien. De draadjes werden op of in het stramien geknoopt, zo ontstond er een zachtpolig kussen.

Als kind vroeg ik mij af of de arbeiders in de fabriek op dezelfde wijze te werk gingen. Ik was overigens altijd een beetje trots wanneer men sprak over de Deventer handgemaakte tapijten. ‘Wereldberoemd’, zeiden ze dan. Zelfs het Paleis op de Dam had tapijten uit Deventer.

 

 

Bestrijding van armoede

Verdiept in mijn herinneringen loop ik naar huis. De tapijtfabriek blijft mij bezighouden. Wanneer is de fabriek eigenlijk gesloten? Thuis typ ik bij Google ‘Smyrna tapijtfabriek’ in en kom ik terecht op de site van de digitale bibliotheek Overijssel. De volgende zin treft mij: ‘Aan de basis van de Koninklijke Tapijtfabriek Deventer staat de bestrijding van armoede.’ Geboeid lees en zoek ik verder.

In 1777 schrijven de schepenen en raad van Deventer een prijsvraag uit om de armoede in het gebied rond Deventer te bestrijden. De Zwitser Gautier Zindel komt met het voorstel een fabriek te bouwen. Van zijn plan komt niet veel terecht, maar het idee wordt overgenomen door Peter en Willem Boers. Zij krijgen een vergunning en octrooi om een katoen- en dweilenfabriek op te richten. Een voorwaarde is dat men werkverschaffing biedt aan hulpbehoevenden. Later wordt de fabriek overgenomen door de familie Birnie en wordt het een zeil- en tapijtmakerij.

Ik lees verder. Binnen de fabriek is altijd aandacht geweest voor arbeidsomstandigheden, gezondheid en welzijn van de arbeiders. In de loop van de negentiende eeuw richt men een fonds voor geneeskundige behandeling op en geeft men leningen voor begrafenissen. Er wordt een armenschool opgezet, later een bedrijfsschool. Men neemt geen vrouwen aan die veel kinderen hebben, een vrouw hoort thuis te zijn. Sterke drank verklaarde men uit den boze. Nu zouden we dat bemoeienis in de persoonlijke levenssfeer vinden, maar in die tijd waren dit mijns inziens goede initiatieven.

Een ander prachtig voorbeeld van het afstemmen van de arbeidsomstandigheden: in 1848 besluit de directie het loon voortaan op donderdag uit te betalen, en de werkdag op vrijdag pas om tien uur ‘s ochtends te starten. Zo kunnen de arbeiders hun inkopen op de – nu nog steeds bekende – vrijdagmarkt doen.

 

Haaientanden

In 1902 verhuist de Koninklijke Tapijtfabriek naar wat toen de rand van Deventer was. Dit zijn dus de panden die ik op deze druilerige dag tegenkwam in de Smyrnastraat: de panden met hun mooie kenmerkende ‘sheddaken’. Vanaf de zijkant zijn het net haaientanden. Het zijn typerende daken voor deze industrie, ze zorgen voor lichtinval van boven.

Terug naar de Smyrnastraat. Wat is nu de reden dat een tapijtfabriek Smyrnakleden, van oorsprong oosterse tapijten, gaat maken? In het boek Geknoopt en geweven van Sam de Visser en Nina Herweijer (2014) lees ik het volgende verhaal.

Mevrouw Schimmelpenninck klopt in 1813 aan bij de tapijtfabriek in Deventer, toen op de hoek Nieuwstraat/Smedenstraat. Van haar familie in Deventer heeft ze over deze fabriek gehoord. Ze heeft een oosters tapijt dat is beschadigd, het heeft brandplekjes en -gaten. Misschien is het wel een tapijt uit de herenkamer, de kamer waar sigaren gerookt en cognac gedronken werd. Geen wonder dat een sigaar weleens van de rand van de asbak rolde.

 

Product van stand

Het tapijt is een kostbaar bezit van de familie en mevrouw Schimmelpenninck vraagt of men dit in Deventer kan herstellen. Eigenlijk heeft de directie geen idee, maar dat laat ze niet merken en accepteert de klus. Met veel interesse onderzoeken een aantal medewerkers, waaronder de zoon van de directeur, hoe het kleed gemaakt is. Het lukt hun het tapijt te herstellen.

 

‘De directie had geen idee, maar accepteerde de klus’

 

De zoon die erbij betrokken was, David Gerhard Birnie, ziet wel wat in deze techniek en ontwikkelt een nieuw weefgetouw waarmee de Smyrnaknoop gemaakt kan worden. Zo gebeurt het dat een Smyrnatapijt niet alleen meer uit het Oosten komt, maar ook uit Deventer. Een product van stand, degelijk, het gaat een leven lang mee – mits de heren wakker blijven en de sigaren aandachtig op de rand van de asbak leggen.

Inmiddels ben ik het druilerige van de dag helemaal vergeten. Het is schemerig geworden. Ik steek de lamp aan en besluit een stukje te schrijven over hoe de Smyrnastraat aan zijn naam kwam. En wanneer het gaat om sluiting van de fabriek: dat was in 1978.

Al 46 jaar woont Ria Kuijper in de Perzikstraat. Terwijl gezinnen naar grotere huizen in Colmschate vertrokken, bleef zij waar ze was. ‘Het is een gezellig buurtje.’ 

De Perzikstraat is een smalle zijstraat van de Lange Zandstraat in Zandweerd-Zuid. Aan weerskanten staan de huizen dicht op elkaar, soms met een garage ertussen. De auto’s zijn allemaal aan een kant geparkeerd. Voortuintjes zijn niet meer dan één à twee stoeptegels breed,  de voordeuren verschillen allemaal van elkaar.

Midden in de Perzikstraat woont Ria. In een huis in een blok van vier, al 46 jaar. In 1976 kwam ze met haar toenmalige man vanuit Utrecht naar Deventer. Op zoek naar een huis, in Utrecht was niets te krijgen. ‘Net als nu’, zegt Ria. ‘We waren woningvluchtelingen. Het huis stond te koop voor dertigduizend gulden, al een jaar. We zeiden: “Als dit het huis is, is het verkocht.” We hoefden het niet eens van binnen te zien.’ 

De man van Ria werd actief bij de speeltuinverenging en bouwde daar het dierenverblijf voor de geiten, kippen en marmotten. ‘Ik bedoel natuurlijk cavia’s.’ Hij werd ook de beheerder ervan. ‘Hij praatte gemakkelijk met iedereen. Ik heb dat niet zo. Ik was thuis bij de kinderen, maar ik volgde het allemaal wel. Achteraf heb ik er soms spijt van dat ik toen niet beter bijgehouden heb hoe het er allemaal aan toeging in de wijk.’

Dat valt trouwens wel mee, dat gebrek aan bijhouden – Ria heeft de nodige documentatie. Ze komt met een grote ringmap vol foto’s en netjes ingeplakte krantenknipsels. Van de Stentor van toen met berichten dicht op de huid van de wijk. Bijvoorbeeld van die keer dat er een geit verdwenen was uit de dierenhoek. Meegenomen waarschijnlijk, maar door wie en waarom? Ze konden er alleen naar gissen. De geit was zwanger en Ria schreef in een stukje voor de Snippers van de krant, toen heette hij nog Deventer Dagblad, dat het vlees van een zwangere geit niet geschikt was voor consumptie. Het dier werd teruggevonden, de beheerder van de kinderboerderij bij de Watertoren belde dat ze bij hen over het hek was gezet. Ook dat kwam natuurlijk weer in de Deventer Snippers. Ria heeft er nog steeds plezier om. ‘Jammer dat de krant nu niet meer zo werkt.’

 

 

Brandweerplein

Toen ze in de Zandweerd kwam wonen waren er nog veel winkels en bedrijven: een sigarenboer, Jonkhout kapper annex winkel in huishoudelijke artikelen, een Spar-kruidenier, Peters Tapijtenfabriek, schilderbedrijf Rensink, dierenwinkel Kunst, Senzora wasmiddelen, lompenboer Versteeg, de brandweergarage en ga zo maar door. Ankersmit met zijn textiel was tien jaar daarvoor al gesloten – Ria’s buurman kon zich nog steeds kwaad maken over de snelle sluiting – op die plek zat nu de bibliotheekschool. De bibliotheekbus kwam wekelijks, woensdagmiddag trok een draaiorgel door de straten. ‘Het was toen veel meer een dorp. Ik ben geboren en opgegroeid in een dorp, misschien dat ik me daarom hier meteen thuis voelde. Dat geluid van die brandweerauto’s als ze uitrukten, de garage was hierachter, ik vond dat leuk.’ De garage is nu een plein geworden, het Brandweerplein. Met die naam won Ria een wedstrijd hierover.

‘Toen we hier kwamen zaten we op zomeravonden voor de deur op de stoep, we speelden badminton, we kenden elkaar allemaal. De kinderen speelden buiten, of in een pand dat afgebroken werd. Of ze haalden oude kranten op en kregen daar wat voor van de lompenboer. We waren veel meer thuis dan nu. We gingen bij elkaar op de koffie en pasten op elkaars kinderen. Velen van ons waren babyboomers en als we trouwden, stopten we meestal met werken buitenshuis, dat was in die tijd heel gewoon. Er werden regelmatig kinderen geboren, het was een kinderrijke buurt, steeds zag je wel weer iemand met een wieg sjouwen.’

Eind jaren tachtig, begin jaren negentig zijn verschillende bewoners naar andere buurten vertrokken omdat ze meer ruimte wilden. Ria wilde dat niet: ‘Ik had naar Colmschate gekund, daar werd nieuw gebouwd, maar dat is ver van het station en ver van de IJssel. Niet dus. Als ik toevallig mensen spreek die om de een of andere reden weg moesten uit de wijk, verzuchten die altijd: het was een gezellig buurtje.’

 

 

Demonstreren bij de raad

Ria kent nog steeds de meeste mensen in de straat. ‘Er is veel verloop geweest, de laatste vijftien jaar wat minder. De buurt is redelijk geliefd. In het begin was 88 procent eigen woningbezit en woonden er met name gastarbeiders. Drukkerij Salland bouwde dit blok van vier bijvoorbeeld eind jaren vijftig voor haar werknemers. Later stootte ze deze woningen af en gingen ze in de verkoop. Door de recessie van begin jaren tachtig en de stijgende rente raakten veel huizen verwaarloosd. Ze moesten bijna allemaal vernieuwd worden. De gemeente wilde een ton uittrekken voor die vernieuwing, maar wij wisten niet of dat wel genoeg was. Met veel buurtbewoners hebben we toen gedemonstreerd bij de raadsvergadering. Met succes. De stadsvernieuwing kwam er met hulp van de Verbeterwinkel. We konden als eigenaren geld lenen van de gemeente en daar ons huis van opknappen. De lening moesten we wel terugbetalen, maar zonder rente. Dat heeft de wijk echt goed gedaan.’

Maar voordat de huizen aan bod kwamen, werden de straten opgeknapt en werden het allemaal woonerven. Renate Vincken, Deventer kunstenares, ontwierp daarvoor ronde, halfronde en langwerpige betonnen zit- en speelelementen en bloembakken en plaatste die  her en der in de straten. De elementen kregen kleuren en lijnen, elke straat zijn eigen kleuren. Op het wegdek kwam sierbestrating. Auto’s – die kwamen er steeds meer – konden parkeren in uitgespaarde vakken. Zandweerd-Zuid werd daarmee de eerste buurt waar de aankleding van de straten ontworpen was door een kunstenares. 

‘Maar toen in 2008 de riolering en waterleiding werden vernieuwd, gingen deze woonerven met hun aankleding op de schop. Jammer’, vindt Ria, ‘ook dat de auto’s nu zo’n prominente plek hebben. Ik heb zelf geen auto, maar daar niet van. De straten zijn niet breed. En als die auto’s ook nog overal in de straat staan: ik was het behoorlijk zat. Dertig jaar lang heb ik ze voor de deur gehad, ik kon bijna niet naar buiten of ik liep tegen een auto aan. Het is smal hier. Bij de herinrichting van de wijk zat ik in een klankbordgroep en hebben we toch bereikt dat de auto’s nu allemaal aan de overkant staan. Na ruim dertig jaar mocht dat wel eens.”

 

 

Hard hoofd

Met de gemêleerde samenstelling van de wijk heeft Ria geen moeite. Haar overbuurman, oorspronkelijk uit Turkije, hielp ze bijvoorbeeld jaarlijks met de aanvraag van de kinderbijslag. De gegevens die daarvoor nodig waren bewaarde ze voor het jaar daarop, die bleven toch hetzelfde. Maar in de loop van de tijd veranderde er wel wat anders. Toen ze in 1976 in de Zandweerd kwam wonen was er alleen een centrale antenne, met daarop Nederland 1 en 2 en Duitsland 1, 2 en 3. Iedereen keek en luisterde naar hetzelfde. Maar toen de kabel kwam met onder andere ook een Turkse zender, was die natuurlijk veel vertrouwder voor mensen uit Turkije. ‘Ik snap dat wel. Als je hier wildvreemd komt en je moet alles regelen en je begrijpt de taal niet, dat is zo zwaar.  Maar de integratie is veel moeizamer nu, met al die zenders. Ik heb er soms een hard hoofd in.’

En dat trekt ze zich toch aan. Ria voelt zich verantwoordelijk voor de wijk. Ze typeert zichzelf als ‘wel betrokken, maar geen doener’. Toch ben ik haar een keer tegengekomen met een grote plastic zak waarin ze alle losse plastic afval stopte die ze opraapte van de straat. Hoe noemt ze dat dan? Ze lacht. ‘O ja, dat weet ik nog. Tsja, ik heb maar een klein plaatsje hierachter, ik hoef al die grote bakken niet. Het zijn er nu al vier. Ik heb nog gewoon een plastic zak en na veertien dagen heb ik die maar halfvol. Als ik hem wegbreng raap ik onderweg op wat ik nog op straat zie liggen. Zodoende.”

Ze woont nog steeds graag op de plek en in de buurt waar ze nu al 46 jaar woont. ‘Het fijnste van de wijk vind ik dat mijn huis hier staat, ik ben snel in de stad en bij het station en ik woon vlakbij de IJssel, ik ben zo buiten, geen enkel stoplicht. Tot 2012 had ik een hond. Ik ging bij de IJssel naar beneden en kon dan wel een uur lopen zonder iemand tegen te komen. Soms, in de zomer, gauw even kleren uit en de plomp in. Dat kan niet meer, het is nu allemaal meer gecultiveerd en drukker. Maar dan nog. En ik ben ook blij met het wandelpad naast de spoorbrug. Ik kan nu zo aan de overkant van de IJssel gaan lopen. Echt waar, als ik terug kom van het een of ander en ik kom de IJssel over, dan kom ik thuis. Het is een warm bad.’ Ria én de Zandweerd? Ria ín de Zandweerd. In het hart!

 

Fotografie: Lieke Kooyman 

Wat een stijve stad, dacht de Voorburgse Anneke van Onselen als kind over Deventer. Toch ging ze er als jonge vrouw wonen, en is ze nooit meer weggegaan. Jarenlang gaf ze schilderles in Schalkhaar. ‘Schilderen verbindt.’

Het is een stralende koude herfstdag. De zon schijnt door de laatste goudgele bladeren van de platanen op het binnenplein van Ravelijn, een schitterend woongebied met nieuwbouw op de plek van de oude wijk Hoornwerk, net buiten het centrum van Deventer. Tijdens de rondleiding door haar huis is het al gauw duidelijk dat Anneke van Onselen schilder is. ‘Wel een amateur’, zegt ze er direct bij. Aan alle wanden hangen haar kleurrijke schilderijen. Op de vloer ligt een kleurige kelim, op de stoelen prijken vrolijke kussentjes. Het past wonderwel bij de kleurige vrouw die Anneke is. Trots laat ze ook werk van haar kinderen en kleinkinderen zien. De meesten van hen hebben ook een creatief gen.

Ravelijn ontleent haar naam aan de oorspronkelijke functie van dit gebied: de plek van het hoornwerk, de verdedigingsmuur van Deventer. Ravelijn betekende in de Middeleeuwen vesting. De glazen wand van het achterste woongebouw symboliseert le courtine, het gordijn, de weermuur van de vesting. De gebouwen ervoor, waarin Anneke woont, staan als verdedigingswerken voor die wand. In het logo voor de nieuwe vlag van Ravelijn, door Anneke ontworpen en door een medebewoner op de computer gerealiseerd, zijn de contouren van de vesting te zien, tegen de rood-gele achtergrond van Deventer. 

Het oude Hoornwerk was een wijk met veel vleesverwerkende bedrijven, die allang zijn gesloten. Een deel van de Turkse werknemers van de vleesfabrieken woont nu, zoals beloofd door de gemeente, in Ravelijn. Soms is het schipperen tussen twee culturen. Anneke is als lid van de bewonerscommissie een van de initiatiefnemers om de integratie van Turkse en Nederlandse bewoners te stimuleren. Een verbinder kun je haar wel noemen.

 

 

In de keuken in bad

Wie keken er, behalve haar vader en moeder, nog meer in haar wieg? ‘Mijn opa en oma van moederskant uit Deventer’, vertelt Anneke. ‘Ik bleef enig kind. Mijn vader was vaak maanden van huis. Hij voer als werktuigkundige op een vrachtschip. Als mijn vader op zee was ging ik met mijn moeder voor de gezelligheid logeren bij opa en oma in Deventer. We gingen lang en vaak, later alleen in de schoolvakanties.’

‘Het staat me nog zo helder voor de geest’, vertelt ze. ‘Het huis van opa en oma in de Burgemeester IJssel de Schepperstraat, nog zonder badkamer. Wekelijks ging iedereen in de grote teil in de keuken in bad, nadat eerst water op het fornuis was gekookt. Het was een klein huis, een gastvrij huis. Twee logees erbij vonden opa en oma alleen maar gezellig. Ze verhuurden ook regelmatig een kamer aan een student van de Landbouwschool.’

Anneke bewaart fijne herinneringen aan de wandelingen met haar opa. ‘Onderweg liep hij te neuriën, met z’n handen op z’n rug. Ik legde mijn handje dan in zijn handen. Ik herinner me nog de oude Schipbrug, en het heen en weer varen met het pontje tot ik er genoeg van had – want zolang je het pontje niet verliet, bleef je kaartje geldig. Zo heerlijk, dat varen op de IJssel.’ 

Ze denkt nog wel eens terug aan de Walstraat met zijn krotwoningen, en aan de Beestenmarkt waar elke vrijdag nog echte koeien werden verhandeld. ‘En aan de kerstnachtdienst in de Bergkerk, met echte brandende kaarsen op elke bank’, zegt Anneke. ‘Op een avond vloog de voile van de hoed van een mevrouw bijna in de fik.’

 

Rode stad

De kinderen in de buurt van haar opa en oma vonden haar maar een vreemd kind, vertelt ze. ‘En ik vond Deventer een stijve stad. “Een rode stad”, leerde mijn opa mij. “Zelfs het vee langs de IJssel is rood.” Toch had Anneke een fijne kindertijd, zowel in Deventer als in Voorburg, met een moeder bij wie ook altijd alles kon en iedereen welkom was.

Anneke ging naar de lagere en middelbare school in Voorburg, en daarna naar de Kweekschool voor Onderwijzeressen in Den Haag. Daar haalde ze het diploma kleuterleidster. Tekenen en schilderen deed ze in die tijd al. ‘Een beetje creatieve aanleg heb je in het kleuteronderwijs wel nodig’, vindt ze, ‘om bijvoorbeeld een mooie bordtekening te kunnen maken.’

Toen Anneke en haar moeder later meevoeren op het schip van haar vader, van Genua naar Rotterdam, werkte op het schip ook Ben, haar huidige echtgenoot. Maar omdat Anneke vol overtuiging zei: ’Voor mij geen zeeman!’ maakte hij geen avances. 

‘Ik trouwde jong met een echte Deventenaar’, vertelt ze. ‘Mijn schoonfamilie vond dat ik maar snel Dèventers moest leren, anders hoorde ik er niet echt bij.’ Ze woonden eerst in Apeldoorn, daarna in Deventer op verschillende adressen en uiteindelijk in Schalkhaar. Op de achtergrond werkte Anneke zestien jaar mee in het autobedrijf van haar man. Ondertussen werden er drie kinderen geboren, twee jongens en een meisje. Maar het huwelijk liep spaak.

‘Na mijn scheiding kon ik aan de slag als invaller in het kleuteronderwijs’, vertelt Anneke. ‘Op voorwaarde dat ik mijn dochter van drie mee kon nemen. Want kinderopvang was er toen nog niet. Tussen de middag deed mijn dochter een slaapje in een kampeerbedje in het kantoor. Op school zei ze “juf” tegen mij en thuis “mama”. Ze vergiste zich nooit.’

 

‘Ik moest snel Dèventers leren, anders hoorde ik er niet bij’

 

Zeemansvrouw

En ja, toen maakte Ben toch avances. ‘Alsnog trouwde ik met een zeeman’, lacht Anneke. ‘Het ritme, maanden alleen met de kinderen en daarna maanden helemaal samen, kende ik al van thuis. Het past mij ook wel, weer even mijn eigen dingen doen.’

Toen de kinderen allemaal het huis uit waren besloot Anneke om weer te gaan studeren, aan de Pabo, de opleiding tot tekendocent. Het was pittig, ze moest vier avonden per week naar school. Dit combineerde ze ook nog met het meevaren met Ben, soms zeven of acht weken lang. Maar het lukte.

Anneke koos er niet voor om leraar te worden op een middelbare school, maar om schilderles te gaan geven in het buurthuis in Schalkhaar. Van de groep cursisten waarmee ze begon zijn er nu, na 22 jaar, nog vijf over. Het zijn heel persoonlijke contacten geworden. ‘Schilderen verbindt’, zegt ze. ‘Het geeft verdieping en raakt aan andere aspecten dan de ratio.’ Het liefst zou ze zelf ook vaker schilderen en zich daarin verder ontwikkelen, ze zou zelfs wel weer les willen krijgen.

 

 

Met Ben loopt ze graag door de stad. ‘We komen er vaak bekenden tegen. Mijn favoriete plekken zijn de Brink, de Bergkerk en de Walstraat – behalve in het weekend, dan vind ik het daar te druk. In het avondzonnetje aan het water zitten op de Benedenwelle vind ik ook heerlijk. Onze stamkroeg is de Sjampetter, voor een glaasje na een wandeling langs de IJssel. We genieten daar van het gezellige geroezemoes om ons heen, het voelt als een warme deken. En dan blijven we lekker zitten voor een dagschotel.’

Toch vindt Anneke dat Deventer als gemeente ook nog wel wat kan verbeteren. Zo vindt ze dat de bewoners sneller betrokken zouden kunnen worden bij nieuwe plannen voor de stad. Zoals de inrichting van het Grote Kerkhof, de bomen bij de bibliotheek aan de Stromarkt: ze zou best een inspreker willen zijn.

 

Brieven

Alle brieven die Anneke en Ben elkaar tijdens zijn reizen hebben gestuurd zijn bewaard gebleven. Dat zijn er heel veel. Nu pakken ze regelmatig een willekeurige brief uit de verzameling en lezen die aan elkaar voor. Een moment om samen stil te staan bij hoe het allemaal is gekomen. Soms blijken dingen ook akelig actueel te zijn.

‘Ik zie mezelf als een blij mens’, zegt Anneke. ‘Ondanks teleurstellingen en verdriet toch een blij mens.’ Toch wil ze bij haar levensverhaal ook een kritische kanttekening plaatsen. ‘Eigenlijk pas je je altijd aan, als vrouw. In een andere situatie was ik misschien wel hoofd van een school geworden.’

 

Fotografie: Lieke Kooyman