De verhalen
De verhalen

Gelegen tegen de Mariakerk met uitzicht op de Nieuw Markt, mag de voormalige koopmanswoning van Riek Lem op z’n minst bijzonder heten. Verhalenmaker Karin Straatman nam een kijkje achter de voordeur van het monumentale pand.

 

 

Een favoriete winkel van verhalenmaker Hanneke Brand is De Wonderkas, op Nieuwe Markt 14. En zo ontdekte ze een bordje naast de ingang, waarop staat vermeld dat het pand zich een Rijksmonument mag noemen. Nieuwsgierig geworden stapt ze de winkel binnen. Dit keer niet op zoek naar een plant, maar naar verhalen.

 

 

Fotografie: Hanneke Brand

In deze podcast van #DeventerVerhalen gaat Petra Baars in gesprek met Rob te Wierik over de voormalige Latijnse School waar sinds 2018 zijn hotel In het huis van Deventer is gevestigd.

 

Eeuwenoude sporen zijn nooit ver weg in kunstgalerie KIEK-KUS. Galeriehoudster Margriet Pronk over deze unieke plek in de Roggestraat, waarop ze terecht trots is. ‘Waar nu de trap staat, was vroeger het smidsvuur.’

‘Kom binnen’ leuk dat ik je over galerie KIEK-KUS kan vertellen, dat doe ik graag!’ De deur aan de Roggestraat zwaait open en Margriet Pronk nodigt uit binnen te komen. ‘Ja, ik ben er trots op dat de kunstgalerie gehuisvest is in dit monumentale pand. Heb je wel gezien wat er buiten op de gevel staat? “KIEK-KUS, arts and crafts” oftewel kunst en ambachten. Een plek waar heden en verleden samengaan.’

 

 

Aan de muur van KIEK-KUS hangen kleurige kunstwerken. Op tafel schitteren verschillende glasobjecten. Met aandacht voor de lichtval en de indeling van het monumentale pand, een Rijksmonument, is alles gerangschikt. Uitnodigend ook om de expositie te gaan zien. Verderop in de ruimte ligt een grote ronde steen, met een doorsnee van ruim een meter, opgesloten in de houten vloer.

Fossielen en hoefnagels
Voordat ze de oorsprong van de enorme steen uitlegt, vertelt Margriet eerst meer over de geschiedenis van de locatie: ‘Het dateert uit ongeveer 1400. Het is een middeleeuws pand dat in eerste instantie lange tijd een paardenstal is geweest. Later is het gebruikt als smederij. Die steen is een maalsteen uit een molen. Hardsteen uit een groeve in Namen in België. Schijnt via de IJssel naar hier te zijn verplaatst. De steen is wel 300 miljoen jaar oud. Maar dat heb ik van horen zeggen. Als je goed kijkt zie je in de steen de afdruk van fossielen.’ Waarachtig ik zie ze. En in de oude houten vloer is ook de afdruk van hoefnagels nog zichtbaar. Ongelofelijk dat nog zoveel te herkennen is, van lang geleden.

Smidsvuur
Margriet weet waarover ze praat en legt feilloos uit hoe de smid vroeger te werk ging: ‘Hij gebruikte de steen als hulpmiddel om een wagenwiel te voorzien van een nieuw ijzeren loopvlak. De naaf van het wiel werd in het gat van de ronde steen gezet. Vervolgens werd een strook ijzer verhit in het vuur en om het wagenwiel gelegd. Door de hitte zette het ijzer uit en na het afkoelen paste het dan precies om het wiel. Heb je buiten het hoefijzer boven de deur zien hangen? Dat hing er al ten tijde van de smederij. Er werden hier namelijk ook paarden beslagen, zowel binnen als buiten. Het smidsvuur was hierbinnen, op de plek waar veel later een trap is geplaatst.’

 

 

Bezems en borstels
Achterin de galerie gaat een deur open naar een binnenplaatsje. Margriet vertelt verder. ‘Hier stonden vroeger meerdere kleine huisjes en werkplaatsen. Ingeklemd tussen de Roggestraat en de Bergstraat, hierachter. In de 19e eeuw woonden hier bijna dertig mensen in verschillende huishoudens. Mensen waren in die tijd erg klein behuisd. Ook werden hier veel ambachten verricht. Bezems en borstels bijvoorbeeld die aan de Bergstraat en later de Menstraat werden verkocht, werden eerst hier vervaardigd. In de werkplaatsjes verderop in de Roggestraat, op nummer 4 en 6, werd bier gebrouwen. De paardenstallen hadden ook plek in deze straat. Toch waren er ook huizen die wat ruimer bemeten waren. Die stonden voornamelijk verderop in de straat en op het Bergkerkplein en in de Bergstraat. De smederij heeft tot vorige eeuw – de vijftiger jaren – dienstgedaan’, weet Margriet te vertellen. Daarna stonden er vele pandjes leeg. De huisjes en werkplaatsen voldeden niet meer aan de eisen van die tijd en werden verlaten. Een bord “Onbewoonbaar Verklaard” was op menig huis getimmerd.

 

 

Kunst en ambachten
Margriet vertelt dat zij de Roggestraat 16 en 18 huurt van het NV Bergkwartier. ‘Zij hebben ongelofelijk goed werk gedaan en ik koester dan ook onze plek waar wij in 2011 de kunstgalerie zijn gestart. Het pand heeft dus de bestemming atelier en werkplaats behouden. Het contrast tussen een eeuwenoud pand en hedendaagse kunst en design is echt groot. De combinatie design, kunst en kunstenaar pas ik aan in deze ruimte. Zo komt alles goed tot zijn recht.’

Oude elementen
In de galerie zijn wisselende tentoonstellingen van regionale en internationale schilders, beeldhouwers, fotografen, textielkunstenaars en keramisten. Steeds is er iets nieuws te zien en te koop. Naast de kunst laat Margriet ook met liefde de overblijfselen van de smederij zien. ‘En … als het even kan en betaalbaar is, willen we oude elementen toevoegen aan het pand. Een karaktervol keukenblok of oude deurkrukken doen vast recht aan een meer historische uitstraling.’

 

 

Dickens-festijn
De Roggestraat was eeuwen geleden dus vooral het domein van arbeiders met verschillende ambachten. Ik moet aan het jaarlijks Dickens-festijn denken. Menig acteur en buurtbewoner, van heel jong tot oud, gaat dan gekleed in eenvoudige, sobere en smoezelige kleding. Vast de kledij uit dit deel van het Bergkwartier. Maar ook pracht en praal en schitterende kostuums. Eigenlijk zoals Margriet de verschillen tussen de panden, straten en werkzaamheden aangeeft. Toch even vragen. “Margriet ik zie jou tijdens het Dickens-festijn altijd in een prachtige blauwzijden jurk lopen. Met een breedgerande blauwe hoed en zelfs handschoentjes aan. Je loopt statig aan de arm van je keurig als heer geklede partner Ronald. Hij heeft ook een hoed op en draagt een statig zwart colbert. Hoe rijm je dat met de kleding die de arbeiders uit de Roggestraat destijds droegen?” Margriet: ‘In de tijd van de smederij was de Roggestraat echt een straat van ambachten. Maar nu ben ik galeriehouder en dus behoor ik bij de middenstand. Op advies van Emmy Strik heb ik me daarom in de blauwe robe gestoken. Één keer per jaar maar hoor… alleen met Dickens.’

 

 

Fotografie: Viorica Cernica

Janneke van der Pijl-Jansen groeide op achter de stenen muren van de Brink 79. De plek waar Bakkerij Stuurman gevestigd was, een begrip in Deventer. Voor vele Deventenaren een stukje nostalgie. Voor Janneke heel gewoon.

Dat haar ouders een bakkerij hadden op de Brink, waar nu een restaurant is gevestigd, had Janneke mij weleens verteld. Toen ik haar vroeg of zij het leuk vond om iets over haar leven aan de Brink te vertellen, moest ze er even over nadenken. Was het wel interessant genoeg? Blij was ik, dat ze overstag ging. Want geboren en getogen in Deventer aan de Brink en als ondernemersdochter van de laatste eigenaren van Bakkerij Stuurman, mag zij gewoonweg niet ontbreken in de serie van Deventer Verhalen.

 

 

Bakkerij Stuurman

‘De bakkerij was vroeger een begrip in Deventer. Daarbij was de bakkerij ook hofleverancier.’ Met deze woorden introduceert Janneke de bakkerij van haar ouders. Op Facebook vinden we nog een foto van de bakkerij met daarnaast herinneringen van mensen met heel veel reacties over de heerlijke puddingbroodjes, de twaalfuurtjes en menig ander lekkernij. Maar ook herinneren de mensen zich de eigenaren van de bakkerij, waarbij één iemand opmerkt dat het hard werken was.

‘Mijn ouders waren altijd in de bakkerij bezig. Van mij en mijn zussen werd ook verwacht dat wij meehielpen.’ Zo moesten ze speculaas inpakken en pepernoten afwegen tijdens de decembermaand. Maar ook schuifjes vouwen om het gebak in te doen en helpen bij de verkoop van oliebollen en ijs, vanuit wat nu een foodtruck zou heten. ‘Het was gewoon zo en ik vond het wel leuk om mee te helpen. Ik heb later dan ook mijn ondernemersdiploma behaald.’

 

”Elke decembermaand ontving de koningin per post heerlijke speculaas van Bakkerij Stuurman”

 

Het speculaas, daar waren ze bekend om. Elke decembermaand ontving de koningin per post heerlijke speculaas van Bakkerij Stuurman. En ieder jaar weer viel de bedankbrief van het Koninklijk Huis in de bus. Maar hofleverancier zijn betekende meer. ‘We mochten bij evenementen taarten aanbieden, zoals bij Nederland Muziekland aan BZN. Maar ook aan Ed Nijpels toen hij het Speelgoedmuseum bezocht. Zelfs toenmalig koningin Beatrix heeft weleens een bezoek gebracht aan de Brink.’

 

 

Hofleverancier
Bij nader onderzoek bleek dat het predicaat hofleverancier al afgegeven was ten tijde van bakker Stuurman. De grootouders van Janneke, die eerst bakker waren aan het Muggenplein, verhuisden na de overname van bakkerij Stuurman naar de Brink 79, waarna haar ouders als laatste bakkers de bakkerij runden. ‘Wat was mijn vader trots toen hij, na aanvraag voor verlenging, een brief namens de koningin kreeg met de boodschap dat het predicaat hofleverancier werd gehandhaafd. Niet lang erna prijkte een nieuw bord met het koninklijk predicaat aan de voorgevel.’

 

“Ik wilde ook in een huis wonen met een gewone voordeur, net zoals andere kinderen”

 

Wonen in een monumentaal pand
De Brink 79 is een monumentaal pand, een pand met historie. En met de huidige functie als restaurant is het nog maar moeilijk voor te stellen hoe het was om er als gezin te wonen. Met onder de winkel en boven het leefgedeelte, was Janneke soms jaloers op andere kinderen. ‘Ik wilde ook in een huis wonen met een gewone voordeur, net zoals andere kinderen. Wij woonden in de stad en moesten voor onze voordeur altijd door de winkel.’ Daarbij werd er van haar verwacht dat ze altijd netjes tegen de klanten was en altijd netjes gekleed ging. Ze was per slot van rekening wel de dochter van de bakker. De bakker die iedereen kende. En als ze ook maar iets uithaalde, dan duurde het niet lang voordat het haar ouders bereikte.

 

Bron archiefbeeld: archieven.nl, © W Surink

 

Toch was het een gewoon huis voor Janneke. En hoewel ze boven woonden, waren ze meer beneden. Want met aan de voorkant de winkel, achter de bakkerij en de banketbakkerij en daarachter de keuken, was het niet meer dan normaal dat ze voornamelijk beneden leefden. Daarbij hadden haar ouders personeel in dienst, dat ook gewoon door het huis liep. Wanneer ze ’s middags uit school kwam, aten ze gezamenlijk warm in de keuken. ‘Afwassen hoefden we dan ook nooit, want de vaat ging mee met de afwasmachine.’

Andere bestemming
Nadat haar moeder in het jaar 2000 met de bakkerij stopte en het pand verhuurde, is er veel veranderd aan de Brink 79. Zo zijn de ovens eruit en er is veel verbouwd. Vaak komt Janneke er niet meer. Waar vroeger in haar herinnering alles heel groot leek, lijkt het nu heel anders. ‘Nu denk ik als ik boven kom, het is best laag hier. En als mijn kinderen zeggen dat het raar ruikt, dan weet ik dat het door de oudheid van het pand komt. Ik ben niet anders gewend.’ Niet alleen het pand Brink 79 is veranderd. De meeste panden op de Brink hebben een andere bestemming gekregen en ook de uitstraling van het plein is erg veranderd.

De Brink als speeltuin
‘In mijn tijd kon je nog gewoon parkeren op de Brink. Het was ook een plek waar iedereen elkaar kende. Als ik van het station naar huis liep en ik passeerde wat nog steeds de opticien is, dan was ik weer thuis.’ 
De Brink, toentertijd de voortuin van Janneke, roept veel fijne herinneringen op. Hockeyen en tennissen tussen de auto’s en marktkramen op de Brink, spelen op de Lamme van Dieseplein, tennissen tegen de muur in de Menstraat, het kon toen allemaal nog.

 

 

De Brink was ook de plek waar altijd wat te doen was. De plek waar het gebeurde. Van de vrijdag- en zaterdagmarkt, de Deventer Donderdagen, De Goede Vrijdagmarkt tot aan evenementen als Nederland Muziekland, Deventer op Stelten en de Bevrijdingstaptoe op 5 mei. En bij de opnamen van de film Een Brug te Ver konden ze genieten van alle tanks op de Brink. Tijdens de kermis was het hele spektakel van de opbouw, de kermisdagen tot aan de afbouw te volgen. ‘We kregen muntjes voor de kermis, maar mochten niet op zondag gaan. Behalve de laatste zondag. Dan mochten we de muntjes opmaken. En de dag na de kermis, dan hadden wij altijd vrij van school. Dan konden wij eindelijk bijslapen.’ En carnaval? Nee, dat vierden zij niet. ‘Maar mijn moeder zei dat ik wel altijd meeliep te dweilen achter de dweilorkesten op Brink!’

Dorp in een stad
Het wonen op de Brink betekende ook dat Janneke overal dichtbij zat. Ze woonde bijna naast de Bibliotheek en De Waag en had het Speelgoedmuseum om de hoek. ‘Bij het Speelgoedmuseum kwamen wij wel vaker. Mijn zus en ik hebben nog model gestaan voor het museum.’ Maar de Brink was ook dichtbij de Deventer Leerschool. Door de straten van het centrum liep ze naar de lagere school, waarop veel ondernemerskinderen zaten. De ondernemers die elkaar allemaal kenden. De groenteboer van Albert Heijn, Jamin, de poelier op de Brink en ga zo maar door. En nog steeds is het net een dorp in een stad, waar iedereen rondom de Brink elkaar kent. Het is deze gemoedelijkheid en toegankelijkheid die ze als prettig en uniek ervaart voor een stad als Deventer.

 

 

Deventer mijn stad
Voor Janneke is de Brink altijd belangrijk gebleven. Altijd heeft ze daarna in de buurt van het plein gewoond. Van het Bergkwartier tot de Raambuurt. Allemaal plekken op een paar minuten loopafstand van het centrale punt van de stad. En als ze ooit gaat verhuizen, dan wil ze die toren van Deventer kunnen blijven zien. Want Deventer is en blijft haar stad.

 

Fotografie: Viorica Cernica

In 2010 besloot Peter van den Hengel het roer om te gooien: hij zegde zijn vaste baan op en werd eigenaar van Hotel de Vischpoorte. ‘Ik heb nooit getwijfeld.’

Parkeer je auto gratis op de Worp, weten shoppende Deventenaren, toeristen met en zonder fiets, ouders met kinderwagens, wandelaars, feestgangers en boekenmarktbezoekers – en het pontje brengt je ‘s zomers en ‘s winters voor een klein prijsje naar de overkant van de IJssel. En weer terug. Een prachtige entree naar de stad.

Aan de overkant valt bij aankomst direct een fraai wit hoekpand op, aan de Nieuwe Markt, hoek Waterstraat. Hotel de Vischpoorte. Uitzicht op de IJssel. Op ooghoogte liggen in de etalage stapels felkleurige wollen sjaals. Yakwol. Peter van den Hengel, eigenaar van het hotel, vertelt enthousiast en gedreven. ‘Ik besloot in 2010 dat ik hier mijn eigen bedrijf wilde beginnen.’

 

 

Een prachtplek
Peter werd in Friesland geboren, als boerenzoon. ‘Ik heb de heao gedaan in Enschede en daarna de Open Universiteit. Met mijn vrouw en twee zoons woonde ik jarenlang in Deventer, ik had een prima baan in verschillende commerciële functies bij grote bedrijven. Tot het me ging tegenstaan.’ Hij was altijd druk, altijd op reis. ‘Ik vond het werk niet leuk, de sfeer in het bedrijfsleven beviel me niet en ik vond leidinggeven niet plezierig. Daar was ik geloof ik ook niet zo geschikt voor. Mijn ouders verklaarden me voor gek, maar in 2010 heb ik opgezegd. Het roer moet om betekende in mijn geval dat ik me realiseerde dat ik niet meer in loondienst wilde werken. Dat ik autonoom wilde zijn, in de buurt wilde werken van mijn vrouw en onze twee jongens.’

Twee maanden later was Van den Hengel eigenaar van Hotel de Vischpoorte. ‘Het ging vrij soepel. Er waren geen extra diploma’s nodig om een hotel te beheren, we konden met de nodige vergunningen en contracten en met medewerking van de vorige eigenaar en de bank de deal rondmaken. Zeven kamers, op een prachtplek. Een historische plek.’ In 2011 vroeg Peter aan de stadsarchivaris om onderzoek te laten doen naar de historie van het pand. Een Rijksmonument is het, men vond gewelven en een waterput in de kelder. Wie hebben hier gewoond en gewerkt? Wat heeft zich hier in de loop van de eeuwen allemaal afgespeeld?

 

Rijksmonument 12704
Op 18 januari 1445 staat op de Nieuwe Markt 40 als eerste bewoner Engbert Bloeme geregistreerd. In het hoekpand, Trepken, woont dan Willem Randelofs. Peter haalt een map tevoorschijn waarin de indrukwekkende historie van het pand en zijn bewoners uit de doeken wordt gedaan. Eeuwenlang hebben mensen hier handel gedreven en gewoond, mensen met geld en mensen zonder geld, erfgenamen, weduwen, veel ambachtslieden: een koekbakker, meerdere vleeschhouwers, toen een logementhouder, daarna een goudsmid, een suikertrafiek (suikerraffinage), en vanaf begin vorige eeuw een tabaksgroothandel – decennialang werden hier met de hand sigaren gedraaid. ‘Zeven kamers was niet veel, maar ik zag op termijn voldoende uitbreidingsmogelijkheden en ik kreeg er vrijheid in mijn hoofd voor terug’, vertelt Peter. ‘En het belangrijkste: hier voelden we ons thuis.’ Het pand was pas in 2008 als hotel geopend en recent opgeknapt, dus aan onderhoud hoefde vooralsnog niet veel te gebeuren.

 

 

Het ondernemerschap ging heus niet vanzelf, economisch ging het in die jaren wereldwijd niet voor de wind, dus het was echt hard werken. En er waren weliswaar terugkerende gasten, er was aanloop, maar er waren ook dagen dat er maar twee of drie kamers waren verhuurd. En toch. Peter had er alle vertrouwen in dat het goed zou komen.

 

Zuinig leven
En inderdaad, vanaf 2017 nam de welvaart flink toe, evenals de vraag naar wat Hotel de Vischpoorte kan bieden: hotelaccommodatie-plus. Ruime, comfortabele kamers met kitchenette en een zithoek, ook geschikt voor meerdaags verblijf, aangenaam bijvoorbeeld voor gezinnen met kinderen. Peter past zijn hotelkamers aan de toenemende vraag naar appartementen aan, breidt uit en het kómt goed.

 

‘Een boerenzoon en boerendochter kunnen best een tijdje afzien’

 

‘Ik heb nooit een moment van twijfel gehad over de switch. Ik wist waar ik instapte en had volledig vertrouwen in mezelf, ook toen het in het begin nog niet erg hard liep. Een boerenzoon en een boerendochter, mijn vrouw, kunnen best een tijdje afzien. Heel zuinig leven. Het was en is keihard werken en ik sta 24 uur per dag aan want ik kan dag en nacht gebeld worden, ook voor calamiteiten. Ik ben er altijd, ik ontvang de gasten en zwaai ze uit. Dat vinden mensen leuk. En nu gaat het zo goed dat we het wat rustiger aan kunnen gaan doen. Dat is fijn, want ik vind het nu nog leuk, maar niet meer voor 24 uur per dag nu we wat ouder worden. Misschien vindt onze oudste zoon het leuk, die is zich binnen het bedrijf aan het oriënteren en als het hem niet bevalt vinden we het ook goed. Ik heb wat ruimtes afgestoten en een paar appartementen gaan in de lange verhuur.’

En de kleurige wollen sjaals?
‘Als geintje om de pui te laten opvallen vroeg ik een vriend die Nepal ging bezoeken om een aantal yakwollen sjaals mee te brengen, die zijn zo mooi van kleur. En nu blijkt dat gasten enthousiast zijn en voorbijgangers ervoor binnenkomen. Je denkt commercieel of niet.’

 

‘Ik ben er altijd, ik ontvang de gasten en zwaai ze uit. Dat vinden mensen leuk’

 

Prachtige verhalen
‘Het is een schitterende, centrale plek’, zegt Peter. ‘Nu nog meer dan toen we hier begonnen, omdat de buurt flink onder handen is genomen. Het stadhuis, de bibliotheek, theater Mimik en het recent vernieuwde Grote Kerkhof: allemaal voorbeelden van pareltjes waar veel toeristen op afkomen die door de nabije aanlegplaats van het pontje eerst hier in de buurt gaan rondwandelen.

We ontvangen veel gasten met een Deventer verleden of met Deventer roots, en, heel leuk, nogal eens oud-studenten van de vroegere Tropische Landbouwschool die hier in Deventer toentertijd een mooie tijd hebben gehad. Die hebben altijd prachtige verhalen van bijzondere ontmoetingen en memorabele stageplekken over de hele wereld. Veel fietsers die een dagje Deventer doen blijven een dag extra hangen. Evenals mensen die Deventer waarderen voor de historische bezienswaardigheden, voor de winkeltjes, de sfeer en voor publiekstrekkers als de boekenmarkt en de verschillende festivals.’

Een bijzondere gast was recent een Australische man die Deventer bezocht met zijn moeder. Hij had ontdekt afstammeling te zijn van een van de twee burgemeesters op het schilderij De magistraat te Deventer van Gerard ter Borch uit 1667. Dit schilderij hangt nu in het nieuwe stadhuis. ‘Is dat niet leuk? Dan klopt het verleden aan de deur!’

 

 

‘Weet je wat de stad en de lokale politiek een enorme boost heeft gegeven?’ vraagt Peter. ‘De opnames van de film Een brug te ver geregisseerd door Richard Attenborough in 1976. De verfilming van De Slag bij Arnhem, september 1944. De Wilhelminabrug leende zich hier goed voor en het halfgesloopte Noorderbergkwartier zag er toch al uit alsof er een oorlog had gewoed. Maandenlang zwierven beroemde acteurs door de stad die reuring en geld meebrachten. Veel inwoners waren figurant, het uitgaansleven bloeide op, de middenstand vaarde er wel bij en de film werd een wereldhit. De stad was het blijkbaar waard om gezien te worden!’

Pas toen, vanaf ver in de zeventiger jaren, ging Deventer opruimen, opknappen en schoonmaken, herbouwen en investeren en daar is de gemeente sindsdien niet mee gestopt. ‘Alle Deventenaren hebben daar baat bij, en wij binnenstadondernemers dragen daar aan bij. Mooi toch?’

 

Fotografie: Viorica Cernica

Mirjam Nijbroek is een nazaat van twee vooraanstaande Deventer families. Van vaderskant is zij de vierde generatie die nu de winkel voortzet. In 1860 is haar overgrootvader met het bedrijf begonnen: kuiperij, borstelmakerij, zeeftenmakerij en haardoekweverij. Van moederskant stamt zij af van de familie Klopman Baerselman, van de populaire koekfabriek (1682 – 1951).

Mirjam woont nu boven de winkel van het middeleeuwse pand aan de Menstraat, met een prachtig uitzicht over de daken van het Bergkwartier; haar geboortehuis. Als ze eenmaal begint te vertellen over de geschiedenis van dit bijzondere bedrijf is ze bijna niet meer te stuiten. Haar overgrootvader startte de winkel en fabriceerde alles handmatig. In de tijd dat haar grootvader de winkel overnam, loonde dit al niet meer en kwam de nadruk te liggen op de verkoop.

 

 

Naast de borstels en bezems liggen er ook drogisterijartikelen, rijglaarsjes, en snoepgoed op de toonbank. Haar vader woonde met zijn ouders in het achterhuis. Boven waren er slaapkamers en de voorraadopslag. We nemen een kijkje in het achterhuis en stappen zo terug in de tijd, de woonkeuken binnen met het oude fornuis onder de schouw.

Mirjams ’s ouders trouwden in 1959 en woonden, later met hun kinderen, in het bovenhuis. Een WC binnen is er ook toen niet aangelegd. ‘Ach, we zijn dit zo gewend’ zei Mirjams moeder als dat zo ter sprake kwam. Mirjam was altijd betrokken bij de winkel, maar niet omdat dat moest. Vader vond: ‘Kijk maar, luister maar, daar leer je van.’ Ze leerde van haar vader varkenshaar herkennen, haren met de gespleten kop. Als er nieuwe sponzen werden bezorgd (en dat waren er vaak heel veel) lagen die zolang achterin de winkel, onderaan de trap. Mirjam mocht dan soms vanaf de trap in de sponzen springen. En wat roken die verse, zachte zemen lekker! Haar vader gaf de klanten vaak een gebruiksaanwijzing met zijn producten mee. Mirjam typte die gebruiksaanwijzingen over het onderhoud van borstels en gebruik van sponzen als kind al uit.

 

’Dit is echt mijn stad. Als ik de torens van de Bergkerk zie als ik de stad kom binnenrijden voel ik dat ik weer thuis ben.’

 

Alweer die winkelbel
Op maandag was de winkel altijd dicht. Dan ging Mirjams vader naar de groothandel. Verder was de winkel alle dagen open, van dinsdag t/m zaterdag en tussen de middag. Als Mirjam en haar broer thuiskwamen om te lunchen aan de keukentafel hoorde je de winkelbel af en aan. Uiteindelijk ging de winkel tussen de middag een halfuurtje dicht.

 

Foto en film
We staan beneden in de winkel. Wat is er veel te zien! Alleen al bijna 200 verschillende borstels en bezems. En zestien verschillende tuitenragers. Maar er nog iets bijzonders: één wand staat helemaal vol met 8mm filmpjes. Mirjams vader fotografeerde bruidsreportages en maakte pasfoto’s. In zijn hart was hij een cineast. In de jaren ’30 gaf hij het roken op om zo te sparen voor de aanschaf van filmapparatuur. Hij legde historische gebeurtenissen vast, zoals het afbreken van de schipbrug, de bouw van de Prins Bernardsluis en het oprichten van het standbeeld van Albert Schweitzer op de Brink. Bij bijzondere gelegenheden zoals Bevrijdingsdag, toonde vader in opdracht van de gemeente zijn filmpjes. Hij werd dan door een auto van de gemeente opgehaald zodat zijn grote projector mee kon. Deze films zijn nu opgeslagen en geconserveerd bij het Historisch Centrum Overijssel in Zwolle.

 

 

Mirjam kon zelf ook al snel filmen. Onder het toeziend oog van haar vader leerde ze films te repareren en teksten aan te brengen met magneetlettertjes. De filmpjes die nu nog in de winkel staan zijn de filmpjes voor de verhuur: super8 en normaal8. Het zijn films voor volwassenen zoals Slapstick, Laurel en Hardy en kinderfilms zoals Roodkapje, Tweety en De Drie Eendjes.

Regelmatig kwam vroeger meneer Smit met een koffer vol filmpjes uit Amsterdam. Mirjams vader kocht dan een paar films voor zijn verzameling. Haar gastvrije moeder nodigde meneer Smit uit om tussen de middag te blijven eten. Mirjam en haar broer hadden de primeur en mochten de stomme films bekijken. Al jong kon Mirjam zelf het scherm opzetten en de projector bedienen. Tijdens verjaardagspartijtjes werden er natuurlijk ook films vertoond.

 

De overstap naar de moderne tijd
Na het overlijden van haar vader in 2002 zette haar moeder de winkel voort. Toen ook haar moeder in 2011 overleed heeft Mirjam besloten om de winkel over te nemen. Met de overname door Mirjam begint ook de overstap naar de moderne tijd. Inmiddels heeft de winkel een website waar te lezen is over de geschiedenis van de winkel en is te zien hoe de historische gebruiksvoorwerpen worden gemaakt. De teksten op de website zijn vaak nog door haar vader geschreven. Samen met haar zoon is Mirjam een webshop aan het opzetten.

 

 

Wat niet is veranderd is de persoonlijke aandacht voor de klant. Mirjam zit bij mooi weer vaak voor de winkel. Zo raakt ze makkelijk in gesprek met bezoekers. Ze nodigt hen uit om naar binnen te gaan en niet alleen de etalage te bewonderen. Mirjam neemt rustig de tijd om elke klant te helpen. Vaak is er wel een unieke oplossing voor de vraag waar de klant mee komt. Kinderen laat ze even voelen hoe zacht Chinees geitenhaar is, of ze kietelt ze met een plumeau van struisvogelveren. Ook tegenwoordig worden er uitsluitend natuurlijke materialen verkocht: duurzame kwaliteitsproducten.

Deze borstelzaak is uniek in Nederland. De rondleidingen van de VVV maken een stop bij de winkel en laten binnen de uitleg over aan Mirjam. Af en toe komen mensen zelfs speciaal naar Deventer voor een bezoek aan de winkel. De Borstelwinkel is één van de pareltjes van de stad.

 

Fotografie: Lieke Kooyman

In vijf afleveringen interviewen Ingrid Roelants en Petra Vink mensen die van betekenis zijn voor het Bergkwartier om een antwoord te vinden op de vraag: wat is de kern van deze buurt?

In deze aflevering spreken ze met Josée Koolhof, sinds 1994 woonachtig in een historisch pand in het Bergkwartier aan de Menstraat. Josée vertelt over haar werk als uitvaartverzorgster, over het wel en wee in de buurt en over de verbondenheid die de bewoners van het Bergkwartier nog steeds ervaren.

Wie op de Brink in Deventer goed rondkijkt ziet, ingeklemd tussen de horeca en vele grote terrassen, nog een enkele winkel. Vooral speciaalzaken, zoals modehuis Kok-Rengerink op nummer 78. De vaste klantenkring van dit modehuis, met name dames van vijftig plus, komt er voor een jumper, vestje of pantalon. Mode met de formule: Niet te strak, niet te kort, niet te duur.

Hoe anders zag de Brink er begin jaren zeventig uit: allemaal middenstand en slechts een enkele horecazaak. ‘Het was er heel gemoedelijk, alle winkeliers en bewoners kenden elkaar’, vertelt Ria Stegeman-Aussems.

‘Als zestienjarige, net klaar met de huishoudschool in Rotterdam, verhuisde ik naar Deventer om bij mijn oudere zus Kathy en zwager Herman Kok te gaan wonen en werken.’ Dit mode-echtpaar nam in 1972 de damesspeciaalzaak van Rengerink over. Een paar jaar later voegden zij hun eigen achternaam ‘Kok’ toe en tot op de dag van vandaag prijkt de naam ‘Kok-Rengerink’ op de gevel van dit prachtige grote pand aan de Brink.

Vijftig jaar later vertelt Ria enthousiast over de twintig jaar die zij op de Brink werkte. Haar liefde voor Deventer en ook de passie voor de kleine middenstand is toen ontstaan. ‘Ik koop veel en vaak bij de Deventer middenstand. Niet alleen bij mijn zus en zwager hoor. Handdoeken en dekbedhoezen koop ik bijvoorbeeld bij de linnenzaak waar ik nu boven woon. Ik stop mijn dochter ook regelmatig een setje handdoeken toe.’

 

Sallandse tongval
Herman Kok werkte al jaren in de textiel in Rotterdam en zag het als een carrièrestap om zijn eigen bedrijf te gaan runnen. Bij de overname van het modehuis verhuisden hij en zijn vrouw Kathy naar Deventer. Zij woonden boven de zaak, gevestigd in een rijksmonument uit 1760. Het was een drukke en goedlopende winkel en het echtpaar kon wel wat hulp gebruiken. Ze vroegen Ria bij hen te gaan wonen en werken. In eerste instantie was Ria voor ‘boven’: het huishouden en de twee kleine zoontjes. De jongste was net geboren en de oudste was toen vijf jaar. Na een korte wenperiode bleek de woon- en werkomgeving voor zowel Ria als haar zus en zwager een succes. Ook de moeder van Kathy en Ria was erg tevreden over de ‘veilige’ move van haar dochters naar het oosten van het land.

 

 

Toen de kinderen beiden naar school gingen, trok Ria naar ‘beneden’ en werkte ze volledig mee in de winkel. Behalve Kathy, Herman en Ria kende de zaak toen nog drie tot viermedewerkers. Het kon er razend druk zijn en iedere paskamer had toen zijn eigen verkoper. De medewerkers en clientèle kwamen uit Deventer en omringende dorpen zoals Bathmen, Lettele en Gorssel. Voordeel van de medewerkers van buiten was dat zij ook met de specifieke Sallandse tongval konden spreken.

 

Laat de middenstand niet verloren gaan’

 

In de volksmond werd de zaak ook wel ‘het vestenwinkeltje’ genoemd. Service voor vaste klanten was dat kledingstukken op zicht meegenomen konden voor dames die wat minder mobiel waren. In een boek werd het ‘wie’ en ‘wat’ genoteerd en na het terugbrengen of ruilen werd alles pas betaald. ‘Dat is eigenlijk nooit misgegaan’, vertelt Ria. Algauw ging ze opleidingen volgen en haalde ze haar middenstandsdiploma en textielbrevet. Bij vakanties of inkoopdagen van Kathy en Herman zwaaide Ria de scepter in de zaak. Ze was immers zowel van ’boven’ als ‘beneden’ op de hoogte.

Uiteindelijk heeft zij bijna twintig jaar gewerkt bij Kok-Rengerink, totdat zij begin jaren negentig trouwde en afscheid nam. Ze ging fulltime voor haar pasgeboren dochter zorgen. Later werd ze actief op de school van haar dochter, onder andere in de ondernemingsraad, bij creatieve lessen en als luizenmoeder. Regelmatig volgde ze creatieve cursussen als tekenen, schilderen en etsen. Haar gezellige appartement hangt vol met eigen kunst.

 

Een vertrouwd gezicht
In de jaren zeventig en tachtig kenden alle Brinkbewoners en -winkeliers elkaar. Boodschappen deed men op het plein en in de aanliggende straatjes als de Grote en Kleine Overstaat, Vleeshouwerstraat en Nieuwstraat. Naast Kok-Rengerink op de hoek zat groentewinkel Kruithof, wat nu café de Waagschaal is. Aan de andere kant vond je Stuurman, de bakkerij.

Liepen we over de Brink, dan zagen we verder Eltink de poelier, Simons zuivel, Janssen voor tabak, koffiebranderij Ten Have, de radiozaak van De Bie, de lampenwinkel van Wagemansen Teekens voor bruidsmode. In de straatjes waren winkels als groenten van Kornet, bakkerij Lankhorst en slagerij Breshamer.

De auto’s stonden gratis geparkeerd op de Brink, met uitzondering van de marktdagen vrijdag en zaterdag. Toen stonden ze onder de Wilhelminabrug, ook gratis. ‘Dat is natuurlijk niet meer van deze tijd’, zegt Ria. ‘Maar het was wel fijn.’

 

 

Broodje shoarma
‘In het begin ging ik elk weekend naar mijn ouders in Rotterdam’, vertelt Ria. ‘Zo hadden Kathy en Herman ook hun gezinsleven met de kinderen en kon ik lekker verhalen uitwisselen met mijn moeder, en met mijn zus zodra ik terugkwam op dinsdag.’ Na negen jaar inwonen verhuisde ze in 1981 naar een van de wooneenheden die toen opgeleverd worden naast ‘de Boze Goudvis’ tegenover ‘de Visman’, het imposante bronzen beeld aan het Pothoofd.

‘Nu zijn de woningen verpauperd, eigenlijk rijp voor afbraak’, zegt Ria. ‘Toen was het voor mij een eigen dak in het centrum. Prettig omdat het uitgaan een onderdeel van mijn bestaan was geworden. Ik ging vaak naar de City Club, de discotheek. Mijn stamkroeg was La Balance, wat nu de Heeren is. Danslessen nam ik bij Eppink, ook een begrip in Deventer. De horeca verdiende heus goed aan ons. Ga maar na: om negen uur ’s avonds gingen we uit en om drie uur de volgende morgen waren we pas thuis, nadat we steevast een broodje shoarma aten in de Overstraat.’

Ria leerde haar echtgenoot in het uitgaansleven kennen. Samen bleven ze hun verdere leven in Deventer wonen. Ze verhuisden naar verschillende wijken, om in 2013 weer in de binnenstad neer te strijken. ‘Heerlijk… de IJssel, en alles bij de hand. Ik ga niet meer weg uit de binnenstad’, zegt Ria. ‘Uitgaan doen we nog steeds, nu naar de schouwburg en het theater. Lekker uit eten, ook op de Brink. Het is er erg veranderd door de vele horeca, de grote terrassen, alle verlichting en kleurige reclames. Logisch, alles gaat met zijn tijd mee. Maar ik kom er nog steeds heel graag.’

Ria plukt aan haar mosterdgele vest. Ik kan het niet laten haar te vragen of ze dit vest bij Kok-Rengerink heeft gekocht. ‘Ja hoor… en deze geruite broek ook. Mijn zus en zwager, beiden op leeftijd, zijn nog steeds voor drie dagen in de week geopend en ook op afspraak. Ik wil het luid laten horen: Deventer, let op dat we niet alle “kleine” middenstand laten verdwijnen in ketens en horecazaken. Ze horen net als de IJssel bij onze stad. Ik vind eigenlijk dat Deventer deze zaken best in bescherming mag nemen. Je ziet ze bijna niet meer terug tussen de lange corona-terrassen.’

 

Fotografie: Lieke Kooyman 

In het Deventer uitgaansleven was altijd wat te doen, herinnert Sjors Snijders zich. ‘Als de jongens van de Rivierenwijk en het Rode Dorp elkaar tegenkwamen, dan was het bingo: knokken.’

Buurman Sjors is bijna tachtig jaar, maar als hij over zijn jeugd in Deventer vertelt beginnen zijn ogen te twinkelen. Hij is dan opeens weer de jongen die hij eigenlijk ook altijd een beetje gebleven is. Sjors is geboren en getogen in Deventer. Deventer was voor hem in zijn kindertijd vooral het buitengebied dat toen nog grensde aan de Swaefkenstraat waar hij woonde. 

‘Vroeger zaten we altijd op het exercitieterrein. Wechelerveld heet het nu. Daar mocht je eigenlijk niet komen. Maar we gingen wel. Er waren ook wel eens schietoefeningen. Dat stond nergens aangegeven want het was militair terrein. Mag je daar niet komen? Nou dat zullen we dan wel eens even zien. In het gebied naast Park Braband tegen de Wetering aan, daar had je de zeven eilandjes. Dat was vroeger een heel leuk gebied, een soort moerasgebied: een rijtje bomen en sloten en dan weer een rijtje bomen en sloten. Het heette niet voor niets de zeven eilandjes. Dat was een heel stuk waar je lekker kon spelen. Vanaf onze straat tot aan de kazerne waren allemaal landerijen. Mijn moeder kon roepen als het eten klaar was.’

Sjors was bij de padvinderij. ‘Het was voetbal of de verkenners. Veel meer had je niet. Voetbal deed ik niet. Had ik geen zin aan ook.’ De BB (Bescherming Burgerbevolking) oefende in de restanten van de DAVO-fabriek, de verkenners speelden slachtoffers die geëvacueerd moesten worden. ‘Dan had je een papiertje op de borst waarop stond wat je mankeerde. Een geamputeerd been of een weggeschoten been en een ander had een beschadiging aan z’n hoofd.’

 

 

Huppakee, omkeren jij
Sjors vertelt dat hij veertien motoren had. ‘Nee, niet voor de verkoop, voor de lol. Sleutelwerk. Ik reed er zelf niet al te vaak mee, want ik had geen rijbewijs. Ik reed dus wel, maar ja, op een gegeven moment houden ze je aan en dan kennen ze jou en weten ze dat precies. Hé, daar heb je hem weer, daar moeten we eventjes achteraan. En dan was je weer de klos. Tot ze me drie keer in een week pakten.’ 

Dat gebeurde ook toen hij aan het afrijden was voor zijn motorrijbewijs. ‘Toen haalden ze me van de weg af want ze kenden me al. Ze wisten niet dat ik aan het examenrijden was. Ze hielden me tegen. ‘Hé, huppakee, omkeren jij, kom jij eens even hier. Wat ben je aan het doen?’ De examinator die achter me had gereden zei: ‘Nou, begin maar weer opnieuw.’ En toen had ik er geen zin meer in. Ik heb het nooit meer gehaald, het rijexamen, tenminste niet voor motoren.’

Voor hem als jongere speelden vooral de uitgaansgelegenheden in de binnenstad van Deventer een grote rol. ‘Het uitgaansleven, dat was wel mijn hobby. Zolang het geld het toeliet. Je had de jeugdsoos toen, de Rim Ram, die zat op het Grote Kerkhof. Op de Brink zat er ook nog één, hoe heet die ook alweer? Ik ben al die namen weer kwijt. Er waren er een stuk of drie, vier. Je liep van de één naar de ander en dan de kroegen af natuurlijk. Dat waren leuke tijden. Ik kende de horeca wel goed in die tijd. Ik ben wat dat betreft een stevige sponsor geweest.’

 

‘Je had kakkers en plakkers. Kakkers waren betere burgers, dachten ze’

 

Er werd vaak geknokt tussen de plakkers en de kakkers en tussen de jongeren uit de verschillende wijken. ‘Ik hoorde eerder bij de nozems, de plakkers. Tenminste, dat sprak me meer aan. Plakkers, die hadden plat haar, brylcreem erin, hè. Ikzelf had geen vetkuif, ik had lang haar zoals, kom hoe heette die zanger ook al weer, Armand. Kakkers waren net iets betere burgers, dachten ze. Echt niet, maar daar kwamen ze later wel achter. Maar ja, goed, zo hielden ze de zaak wel levendig. Er was altijd wat te doen met al die knokpartijen. De jongens van Tuindorp en de Rivierenwijk of van het Rode Dorp, Knutteldorp, de Molenwijk, die moesten elkaar niet tegenkomen, dan was het weer bingo. Als er een feestavond was geweest dan moest er wel even een toetje op, hè.’ 

Eén van de uitgaansgelegenheden was de Buitensoos aan de overkant van de IJssel, precies op de grens tussen twee gemeenten. Bij vechtpartijen was het daarom de vraag waar de politie vandaan moest komen, herinnert Sjors zich. ‘Welke politie moesten we nou bellen? Deventer zei: “Dan moet je die van Wilp hebben” en Wilp zei: “Dan moet je die van Deventer hebben.” Dat was altijd een feest.’

En dan was er de kermis. Sjors: ‘Dat was de jaarlijkse happening. Niet op de woensdagmiddag, dan was het kinderkermis. En donderdag kwamen de boeren. Daar waren vaste dagen voor. Dat wist je, dan moest je ’s avonds niet in de stad zijn. Maar in de weekenden werd er nog wel eens een vechtpartijtje uitgevochten.’

 

Peutboeren
Net toen hij opgeroepen werd voor militaire dienst was Sjors klaar met de opleiding voor vliegtuigmonteur. ‘Overdag werkte ik bij de Fittingfabriek en één dag in de week ging ik naar school. De rest deed ik schriftelijk, in de avonduren.’ De dienstplicht vervulde hij bij de Luchtmacht. ‘Ik werkte niet als monteur aan de vliegtuigen zelf, daar hebben ze eigen personeel voor. Ik was monteur van de tankwagens van de “peutboeren”, tanken van kerosine in de vliegtuigen. Voor dienstplichtigen was dit het hoogste wat je halen kon. Het was heel relaxt. Alleen moest je ’s avonds na het weekend al vroeg weer weg en door de week was je ook van huis. Maar goed, daar word je niet minder van.’ 

 

 

Toen hij de dienst inging woonde hij nog steeds in de Swaefkenstraat, aan de rand van de stad. ‘Toen ik na 24 maanden de dienst uitkwam was heel Tuindorp gebouwd, allemaal in een paar jaar tijd. Dat is mijn Deventer niet. En wat er nu allemaal bijgebouwd is… ik weet het niet. Dat is allemaal te groot. Ik vind het minder gezellig in Deventer. Mensen gingen vroeger ook heel anders met elkaar om, ze kennen elkaar niet meer. Je ziet het hier in de straat eigenlijk al. Als er nieuwe mensen komen – ik ken ze niet. Ze stellen zich ook niet meer voor.’

Sjors woont al sinds 1973 in de Oudegoedstraat. ‘Ik heb dit huis gekocht in 1973’, vertelt Sjors. ‘Ik ben er direct ingetrokken en ga hier niet weg. Het zijn hier allemaal volhouders hoor. Je kende iedereen in de straat. Een kruidenier had je hier zitten. En op de Diepenveenseweg zat nog een kledingzaak, een fietsenmaker, een bloemenzaak. De winkels waren hier gewoon rondom. Al die zaken zijn nu weg.’

‘Waar we hier in de straat heel druk mee zijn geweest, is het pleintje. Dat pleintje vroeger, dat was gewoon een woestenij en daar hadden we dus een kinderspeeltuin van willen hebben. De hele buurt bemoeide zich ermee. Er zijn plannen geweest, alleen de gemeente deed niet mee. Maar toen onze kinderen groot waren, vond de gemeente het leuk om van het pleintje een speeltuin te maken. Wat moet je daar nou mee?’

 

 

Niet verpieteren
De ouderen in de straat vallen één voor één weg. Ook Astrid, de vrouw van Sjors, is vier jaar geleden plotseling gestorven. Zij onderhield de contacten, ook met de nieuwe mensen. Ze was van alles altijd op de hoogte. Nu is hij van die informatiebron afgesneden. Maar hij verpietert niet, hij heeft genoeg te doen. Hij klust veel, in en rond het eigen huis of voor zijn dochters. Die ondernemen telkens iets nieuws in Deventer, kapperszaken en bloemenzaken, een restaurant, een kroeg en een bed & breakfast op een boot. En altijd is er wel iets te doen waarvoor de hulp van hun vader moet worden ingeroepen. 

Op een klein uitstapje na, toen hij op jonge leeftijd een tijdje bij de KLM werkte, is hij nooit uit Deventer weggegaan. De Amsterdammers bevielen hem niet zo. Hij voelde er zich niet thuis en ging daarom snel weer terug. ‘Als ik alleen al naar Zutphen ga, voel ik me daar niet thuis.’

Wat bindt hem aan Deventer? ‘Het is hier bekend en ik heb hier vrienden. Ik vind zeker de binnenstad echt wel aantrekkelijk. In grote lijnen is de binnenstad niet veel veranderd. Het stratenplan is hetzelfde. Het enige is dat in de Overstraten en de Korte en de Lange Bisschopstraat veel zaken zijn veranderd. Maar het huizenpatroon is in wezen nog steeds hetzelfde. En boven de gevels, als je even omhoog kijkt, dan is het lekker nog allemaal ouderwets. Dat is gezellig en het is mooi.’

 

Fotografie: Lieke Kooyman