De verhalen
De verhalen

Janny Reimering (87) zag veel van de wereld, voordat ze neerstreek in Deventer. Inmiddels is ze met de stad vergroeid. Met een scherp oog voor schoonheid en blijvend nieuwsgierig geniet ze van de grote en kleine dingen die Deventer zo uniek maken.

Vanuit haar appartement op het Pothoofd kijkt Janny uit over de IJssel, op de skyline van Deventer. Haar woning ademt één en al reizen uit, met voorwerpen en kunst uit alle windstreken. Ze woonde in Venezuela en trok door Peru, India en Afrika. In de jaren 70 stapte ze als één van de eerste vrouwelijke, buitenlandse toeristen op de Transsiberië Express naar Mongolië. Op zoveel plekken geweest…en het is Deventer waar ze zich meteen thuis voelt.

 

 

Thuishaven op Worp 3
Het begon allemaal met ‘puur een blik op de kaart, verder geen bijzondere reden.’ Na 11 jaar gewoond te hebben in Suriname, waar haar toenmalige echtgenoot als bioloog zeeschildpadden bestudeerde, wilde het jonge gezin zich terug in Nederland settelen. De nieuwe thuishaven op Worp nummer 3 bleek een schot in de roos. ‘Het voelde als een dorp, heel intiem. Alles was er, je kende je buren, de school zat aan de overkant van de straat, we hadden hier een moestuin waar ik met veel plezier in werkte. Tijdens de strenge winters leerde ik mijn dochter schaatsen in het ondergelopen Worpplantsoen.’ Het was toen 1978, de overtocht met het pontje kostte nog een kwartje. Ze geniet naast de geborgen sfeer op de Worp, ook van het culturele leven. ‘Zo volgde ik cursussen in tekenen, boetseren, schilderen – of trad op in de Broederenkerk toen in de jaren 80 lid was van het Deventer Kamerkoor.’

Iets te saai
Een scheiding bracht haar uiteindelijk naar een andere kant van de stad. ‘Ik betrok een flat in Keizerslanden. Daar leerde ik mijn man uit Zwolle kennen. Daarna verhuisde ik naar Zwolle en in de jaren 90 woonden we nog zo’n 10 jaar in Kampen. In geen van beide steden heb ik me gevoeld zoals hier. Het was toch iets te saai.’

 

 

Terug naar Deventer
Een advertentie in de krant wees Janny op appartementen die gebouwd werden aan de IJssel. Nadat haar man eerst een beroerte kreeg en daarna leukemie, was het voor zijn gezondheid geen overbodige luxe om dichtbij een ziekenhuis te wonen. Begin deze eeuw besloot ze terug te keren naar Deventer. Sinds haar man overleed in 2010, woont Janny zelfstandig op het Pothoofd. Na al haar reizen over de wereld en wonen in andere Hanzesteden vraag je je af: waarom voelt juist Deventer zo als haar thuis? En wat is er in die jaren veranderd – of juist gebleven – dat haar hier zo gelukkig maakt?

In Deventer leeft het
Eigenlijk ervaart ze weinig veranderingen tussen toen en nu. ‘Je hoeft niet rijk te zijn. Er zijn hier zoveel mogelijkheden. Ik geniet dagelijks van grote en kleine dingen; de binnenstad met haar verwarmde terrassen. Maar minstens zo erg van struinen door de straten en langs de winkels. In Deventer…leeft het gewoon.’

 

 

De stad voor mezelf
Ze lijkt de stad nog wel het mooist te vinden in de stilte voor de storm. De opbouw van de markt is misschien wel één van haar meest favoriete momenten. ‘Je ziet koopmannen bevoorraden, een praatje maken. Zo heeft de stad een hele andere sfeer, dat is zo leuk om te zien.’ Haar mooiste herinnering? ‘In de lockdown tijdens de coronatijd zag je geen kip op straat. In de kerstperiode bleven de prachtige lichtinstallaties staan. Het was eigenlijk doodstil. Toch wilde ik die sfeer eens proeven. Dus ben ik zo tegen 18.00 uur de stad in gefietst. Ik zag de winkels dichtgaan en mensen weggaan, dus de enige die ik nog zag was een vrouw, die met een touw een mandje met boodschappen omhoog haalde naar haar woning op de 2e of 3e etage. Ik fietste vervolgens langs de Brink en door de Overstraten; het dat je hoorde was getik en gehamer, van restaurants die hun zomermeubels aan het opknappen waren. Op wat giechelende tienermeiden na was er niemand op de Brink. Die hele sfeer is me nog steeds bijgebleven, ik was helemaal in m’n eentje en had de stad voor mezelf. Een hele bijzondere ervaring was dat.’

Oog voor schoonheid
Thuis op het Pothoofd ligt altijd een verrekijker binnen handbereik om het waterleven op de IJssel te spotten. ‘Soms als het mistig is, dan zie ik alleen het silhouet van een schip. Dat vind ik prachtig. Bij mistig of helder weer, onweer of een dag met sneeuw, zie je de zon op zoveel manieren.’ Ze heeft de meest bijzondere zonsondergangen aan de IJssel vastgelegd en gebundeld in een fotoboek. Haar scherpe oog voor de schoonheid in het dagelijkse leven.

Galerie Art Brut
Dat oog voor schoonheid kan ze ook kwijt in haar passie voor kunst. Ze maakt zelf schilderijen en is actief liefhebber en verzamelaar. Daarnaast werkt ze ook nog eens meerdere dagen per week als vrijwilliger bij Galerie Art Brut. En dat allemaal op 87-jarige leeftijd. Waar haalt ze die enorme energie en levenslust vandaan? ‘Er zijn drie dingen waar ik me goed aan houd. Verse groentes eten, zoveel mogelijk in beweging blijven. En het derde ding: ik ben nieuwsgierig en ik blijf nieuwsgierig.’

 

 

Laatbloeier
Zo scrabbelt ze elke ochtend via haar mobiel met haar dochter in Benin. ‘Om te blijven nadenken. Dit is een hele fijne tijd, ik mag dan wel oud zijn. Nu heb je alle tijd om alles uit te zoeken in plaats van vroeger met kinderen. Wat dat betreft ben ik wel een laatbloeier. Ik heb altijd wel gelezen, maar nooit zo veel als nu. Ik lees meerdere kranten per dag en een paar boeken per week. Ook ben ik lid van het Filmhuis Mimik, daar ga ik op het fietsje heen. Of ik kijk op Indebuurt.nl welke winkels geopend zijn, dan ga ik even kijken.’

Dol op kunst en cultuur. Bereisd en belezen. Maar bovenal bewust van de mooie momenten in het dagelijks leven. Het is de levenskunst die zo enorm aanstekelijk van haar afspat. Daarom voelt ze zich zo thuis in Deventer. Want hoe jong of oud je ook bent, het is maar net met welke bril je naar de stad kijkt, volgens Janny. `Je moet ook wel geïnteresseerd zijn en je dingen afvragen. Als je niet nieuwsgierig bent, dan maak je ook niks mee.’

 

Fotografie: Viorica Cernica

Al 46 jaar woont Ria Kuijper in de Perzikstraat. Terwijl gezinnen naar grotere huizen in Colmschate vertrokken, bleef zij waar ze was. ‘Het is een gezellig buurtje.’ 

De Perzikstraat is een smalle zijstraat van de Lange Zandstraat in Zandweerd-Zuid. Aan weerskanten staan de huizen dicht op elkaar, soms met een garage ertussen. De auto’s zijn allemaal aan een kant geparkeerd. Voortuintjes zijn niet meer dan één à twee stoeptegels breed,  de voordeuren verschillen allemaal van elkaar.

Midden in de Perzikstraat woont Ria. In een huis in een blok van vier, al 46 jaar. In 1976 kwam ze met haar toenmalige man vanuit Utrecht naar Deventer. Op zoek naar een huis, in Utrecht was niets te krijgen. ‘Net als nu’, zegt Ria. ‘We waren woningvluchtelingen. Het huis stond te koop voor dertigduizend gulden, al een jaar. We zeiden: “Als dit het huis is, is het verkocht.” We hoefden het niet eens van binnen te zien.’ 

De man van Ria werd actief bij de speeltuinverenging en bouwde daar het dierenverblijf voor de geiten, kippen en marmotten. ‘Ik bedoel natuurlijk cavia’s.’ Hij werd ook de beheerder ervan. ‘Hij praatte gemakkelijk met iedereen. Ik heb dat niet zo. Ik was thuis bij de kinderen, maar ik volgde het allemaal wel. Achteraf heb ik er soms spijt van dat ik toen niet beter bijgehouden heb hoe het er allemaal aan toeging in de wijk.’

Dat valt trouwens wel mee, dat gebrek aan bijhouden – Ria heeft de nodige documentatie. Ze komt met een grote ringmap vol foto’s en netjes ingeplakte krantenknipsels. Van de Stentor van toen met berichten dicht op de huid van de wijk. Bijvoorbeeld van die keer dat er een geit verdwenen was uit de dierenhoek. Meegenomen waarschijnlijk, maar door wie en waarom? Ze konden er alleen naar gissen. De geit was zwanger en Ria schreef in een stukje voor de Snippers van de krant, toen heette hij nog Deventer Dagblad, dat het vlees van een zwangere geit niet geschikt was voor consumptie. Het dier werd teruggevonden, de beheerder van de kinderboerderij bij de Watertoren belde dat ze bij hen over het hek was gezet. Ook dat kwam natuurlijk weer in de Deventer Snippers. Ria heeft er nog steeds plezier om. ‘Jammer dat de krant nu niet meer zo werkt.’

 

 

Brandweerplein
Toen ze in de Zandweerd kwam wonen waren er nog veel winkels en bedrijven: een sigarenboer, Jonkhout kapper annex winkel in huishoudelijke artikelen, een Spar-kruidenier, Peters Tapijtenfabriek, schilderbedrijf Rensink, dierenwinkel Kunst, Senzora wasmiddelen, lompenboer Versteeg, de brandweergarage en ga zo maar door. Ankersmit met zijn textiel was tien jaar daarvoor al gesloten – Ria’s buurman kon zich nog steeds kwaad maken over de snelle sluiting – op die plek zat nu de bibliotheekschool. De bibliotheekbus kwam wekelijks, woensdagmiddag trok een draaiorgel door de straten. ‘Het was toen veel meer een dorp. Ik ben geboren en opgegroeid in een dorp, misschien dat ik me daarom hier meteen thuis voelde. Dat geluid van die brandweerauto’s als ze uitrukten, de garage was hierachter, ik vond dat leuk.’ De garage is nu een plein geworden, het Brandweerplein. Met die naam won Ria een wedstrijd hierover.

‘Toen we hier kwamen zaten we op zomeravonden voor de deur op de stoep, we speelden badminton, we kenden elkaar allemaal. De kinderen speelden buiten, of in een pand dat afgebroken werd. Of ze haalden oude kranten op en kregen daar wat voor van de lompenboer. We waren veel meer thuis dan nu. We gingen bij elkaar op de koffie en pasten op elkaars kinderen. Velen van ons waren babyboomers en als we trouwden, stopten we meestal met werken buitenshuis, dat was in die tijd heel gewoon. Er werden regelmatig kinderen geboren, het was een kinderrijke buurt, steeds zag je wel weer iemand met een wieg sjouwen.’

Eind jaren tachtig, begin jaren negentig zijn verschillende bewoners naar andere buurten vertrokken omdat ze meer ruimte wilden. Ria wilde dat niet: ‘Ik had naar Colmschate gekund, daar werd nieuw gebouwd, maar dat is ver van het station en ver van de IJssel. Niet dus. Als ik toevallig mensen spreek die om de een of andere reden weg moesten uit de wijk, verzuchten die altijd: het was een gezellig buurtje.’

 

 

Demonstreren bij de raad
Ria kent nog steeds de meeste mensen in de straat. ‘Er is veel verloop geweest, de laatste vijftien jaar wat minder. De buurt is redelijk geliefd. In het begin was 88 procent eigen woningbezit en woonden er met name gastarbeiders. Drukkerij Salland bouwde dit blok van vier bijvoorbeeld eind jaren vijftig voor haar werknemers. Later stootte ze deze woningen af en gingen ze in de verkoop. Door de recessie van begin jaren tachtig en de stijgende rente raakten veel huizen verwaarloosd. Ze moesten bijna allemaal vernieuwd worden. De gemeente wilde een ton uittrekken voor die vernieuwing, maar wij wisten niet of dat wel genoeg was. Met veel buurtbewoners hebben we toen gedemonstreerd bij de raadsvergadering. Met succes. De stadsvernieuwing kwam er met hulp van de Verbeterwinkel. We konden als eigenaren geld lenen van de gemeente en daar ons huis van opknappen. De lening moesten we wel terugbetalen, maar zonder rente. Dat heeft de wijk echt goed gedaan.’

Maar voordat de huizen aan bod kwamen, werden de straten opgeknapt en werden het allemaal woonerven. Renate Vincken, Deventer kunstenares, ontwierp daarvoor ronde, halfronde en langwerpige betonnen zit- en speelelementen en bloembakken en plaatste die  her en der in de straten. De elementen kregen kleuren en lijnen, elke straat zijn eigen kleuren. Op het wegdek kwam sierbestrating. Auto’s – die kwamen er steeds meer – konden parkeren in uitgespaarde vakken. Zandweerd-Zuid werd daarmee de eerste buurt waar de aankleding van de straten ontworpen was door een kunstenares. 

‘Maar toen in 2008 de riolering en waterleiding werden vernieuwd, gingen deze woonerven met hun aankleding op de schop. Jammer’, vindt Ria, ‘ook dat de auto’s nu zo’n prominente plek hebben. Ik heb zelf geen auto, maar daar niet van. De straten zijn niet breed. En als die auto’s ook nog overal in de straat staan: ik was het behoorlijk zat. Dertig jaar lang heb ik ze voor de deur gehad, ik kon bijna niet naar buiten of ik liep tegen een auto aan. Het is smal hier. Bij de herinrichting van de wijk zat ik in een klankbordgroep en hebben we toch bereikt dat de auto’s nu allemaal aan de overkant staan. Na ruim dertig jaar mocht dat wel eens.”

 

 

Hard hoofd
Met de gemêleerde samenstelling van de wijk heeft Ria geen moeite. Haar overbuurman, oorspronkelijk uit Turkije, hielp ze bijvoorbeeld jaarlijks met de aanvraag van de kinderbijslag. De gegevens die daarvoor nodig waren bewaarde ze voor het jaar daarop, die bleven toch hetzelfde. Maar in de loop van de tijd veranderde er wel wat anders. Toen ze in 1976 in de Zandweerd kwam wonen was er alleen een centrale antenne, met daarop Nederland 1 en 2 en Duitsland 1, 2 en 3. Iedereen keek en luisterde naar hetzelfde. Maar toen de kabel kwam met onder andere ook een Turkse zender, was die natuurlijk veel vertrouwder voor mensen uit Turkije. ‘Ik snap dat wel. Als je hier wildvreemd komt en je moet alles regelen en je begrijpt de taal niet, dat is zo zwaar.  Maar de integratie is veel moeizamer nu, met al die zenders. Ik heb er soms een hard hoofd in.’

En dat trekt ze zich toch aan. Ria voelt zich verantwoordelijk voor de wijk. Ze typeert zichzelf als ‘wel betrokken, maar geen doener’. Toch ben ik haar een keer tegengekomen met een grote plastic zak waarin ze alle losse plastic afval stopte die ze opraapte van de straat. Hoe noemt ze dat dan? Ze lacht. ‘O ja, dat weet ik nog. Tsja, ik heb maar een klein plaatsje hierachter, ik hoef al die grote bakken niet. Het zijn er nu al vier. Ik heb nog gewoon een plastic zak en na veertien dagen heb ik die maar halfvol. Als ik hem wegbreng raap ik onderweg op wat ik nog op straat zie liggen. Zodoende.”

Ze woont nog steeds graag op de plek en in de buurt waar ze nu al 46 jaar woont. ‘Het fijnste van de wijk vind ik dat mijn huis hier staat, ik ben snel in de stad en bij het station en ik woon vlakbij de IJssel, ik ben zo buiten, geen enkel stoplicht. Tot 2012 had ik een hond. Ik ging bij de IJssel naar beneden en kon dan wel een uur lopen zonder iemand tegen te komen. Soms, in de zomer, gauw even kleren uit en de plomp in. Dat kan niet meer, het is nu allemaal meer gecultiveerd en drukker. Maar dan nog. En ik ben ook blij met het wandelpad naast de spoorbrug. Ik kan nu zo aan de overkant van de IJssel gaan lopen. Echt waar, als ik terug kom van het een of ander en ik kom de IJssel over, dan kom ik thuis. Het is een warm bad.’ Ria én de Zandweerd? Ria ín de Zandweerd. In het hart!

 

Fotografie: Lieke Kooyman 

Al meer dan tien jaar vaart de geboren schipper Douwe van Komen op het pontje over de IJssel. Vervelen doet hij zich nooit. ‘Hier varen betekent als het ware een snelweg oversteken.’

‘Deventer is de warmhartigste stad aan de mooiste rivier met de fraaiste wolkenpartijen van Nederland’, vindt Douwe van Komen. Sinds september 2011 vaart hij de voetgangerspont in Deventer. We zijn het eens. Ik wil graag weten hoe hij hier terecht gekomen is en of dat nou eigenlijk leuk is, steeds op en neer varen. Kan het gevaarlijk zijn? En sinds wanneer vaart de pont eigenlijk? En voor wie?

Douwe is een makkelijk prater. Hij schakelt soepel van het hier en nu naar zijn vroegere werkzaamheden en via zijn kinderjaren naar hoe hij in 2003 in Deventer belandde. En hoe hij ertoe kwam om in Deventer te blijven.

Douwe werd op 28 september 1959 geboren in Roermond als enig kind van binnenvaartschippers. Een duwboot.  Grintbakken, Maas-keien, zand maar ook wel zout. Hard werken. ‘Mijn vader was echt zo sterk als een beer. Dagen van achttien, negentien uur waren geen uitzondering. Mijn ouders hadden op een bepaald moment een eigen boot dus je doet wat nodig is. Ik heb dat ook. Ik voel me verantwoordelijk voor mijn gezin, voor mijn werk, ten opzichte van mijn baas, en met mijn collega’s vorm ik een hecht team.’

Met vader en moeder als gezelschap bleef de kleine Douwe aan boord tot hij naar school moest en om die reden met moeder aan wal ging wonen. Vader zette het schipperswerk voort en was regelmatig, maar lang niet altijd, de weekenden thuis – want hij moest op afroep beschikbaar zijn. ‘Ik kon eerder zwemmen dan lopen’, zegt Douwe. ‘Ik vond het heerlijk aan boord als kind, ik heb een fijne jeugd gehad.’

 

 

Beroerte
‘Nee, gelukkig geen schipperskindereninternaat’, verzucht Douwe, op de vraag naar het vervolg van zijn leven. ‘Toen ik zestien was kwam ik bij mijn vader aan boord in de leer en vanaf toen hebben we jaren samengewerkt. Een professionele opleiding of het behalen van een officieel diploma was in die tijd niet nodig om zelfstandig te mogen varen, ik heb vrijwel alles wat ik weet van mijn vader geleerd.’

Douwe’s moeder overleed in 1996. Vader en zoon vervoerden samen nog jarenlang wat zich aandiende, op een middelgrote boot op de binnenwateren van Nederland, Duitsland, België en soms Noord-Frankrijk.

Tot oktober 2003. Toen kreeg vader aan boord, in de sluis van Deventer, een beroerte. ‘Dat was wel een heel angstig moment.’ Douwe moet even slikken. Het was een moment waarop hij, benadrukt hij, heeft ervaren hoe hij zich door zijn geloof gesteund voelde. En trouwens niet alleen toen. ‘Het geloof loopt als een rode draad door mijn leven.’

Want hier, binnen handbereik, in de sluis van Deventer, woonde toevallig een familielid. Door diens snelle ingrijpen kwam er vrijwel direct hulp en belandde zijn vader in korte tijd in het Deventer ziekenhuis. Helaas kreeg hij daar vrijwel direct een tweede beroerte, waardoor hij verlamd raakte en in een verpleegtehuis moest worden opgenomen.

Zijn vader heeft nog tien jaar geleefd, maar werd steeds zwakker, later ook nog dement. Hij is nooit meer aan boord geweest. ‘Dat was pijnlijk en verdrietig en dat is het nog’, vertelt Douwe. ‘Op een bepaald moment dacht mijn vader dat ik zijn broer was!’

 

Knop omdraaien
Douwe bleef varen en bezocht zijn vader vaak in het verpleeghuis Sint Jozef in Deventer. Regelmatig ontmoette hij daar José, die daar háar vader bezocht, ook verlamd na een beroerte. Een kopje koffie samen, een wandeling samen. José woonde in Goor maar werkte in het Deventer ziekenhuis. ‘Zodoende zijn we bij elkaar gekomen’, vertelt Douwe en zijn glinsterende ogen spreken voor zich. In eerste instantie voer Douwe nog een poosje door met de boot van zijn ouders, wanneer nodig met assistentie, maar vast werk had hij niet. Even nog overwogen José en Douwe om samen te gaan varen. Inmiddels woonden ze bij elkaar in haar huis in Goor.

Maar dan, in 2004, vertelt Douwe, gebeurde er iets moois: ‘José bleek zwanger.’ Hij was 44, José 35. Hij voer nog enige tijd via een uitzendbureau en in 2005 werd zoon Ruben geboren. ‘Een heel bijzondere ervaring. Ik was enig kind en tamelijk alleen opgegroeid. Ik had veel alleen gewerkt. Wel eens een relatie gehad, maar ik had veel alleen geleefd. Nu had ik onverwacht een vrouw en een zoon! Ik was realistisch en dacht: nu moet ik gewoon een knop omdraaien.’

Douwe besloot om de boot te verkopen.  Hij was 46, zijn zoon een half jaar oud en zijn vader zou niet meer beter worden. Op 28 april 2006, de boot lag in de haven van Goor, kwamen de kopers de boot halen. ‘Toen ze wegvoeren met de boot die mijn ouders kochten toen ik achttien was, ben ik een heel stuk langs de kade meegereden. Er ging heel veel door me heen… Nee, José was er niet bij, sommige dingen moet je even alleen verwerken.’ Zijn vader vond het natuurlijk ook heel moeilijk. ‘Een stukje familiehistorie kwam ten einde.’

 

Voetveer
In 2007 verhuisden Douwe, José en Ruben naar Deventer. Douwe vond werk op een partyschip in Goor. Hoewel het een enorme omschakeling was om geen vracht, maar passagiers te vervoeren en om niet op de boot maar op land te wonen, pakte de verandering goed uit. Douwe bleek het leuk te vinden om het de gasten naar de zin te maken, en ook dat de passagiers met plezier naar zijn verhalen luisterden. ‘Je weet veel van rivieren, dus er is veel te vertellen’.

 

 

Hij werkte in 2010 ook op het veer van Gorssel en had het prima naar zijn zin. Maar: beide werkzaamheden waren seizoengebonden. ‘Douwe, weet je dat ze hier in Deventer iemand voor het pontje zoeken?’ vroeg een familielid op zekere dag in 2011. Douwe wist dat niet maar belde direct voor een afspraak met de heer Scheers, eigenaar van Rederij Thuishaven. 

Hij vermoedde dat hetzelfde familielid al wat voorwerk had verricht, want het sollicitatiegesprek liep zo ontspannen en plezierig dat hij al halverwege het gesprek doorhad dat ze hem wel willen hebben. Het familiebedrijf vaart al sinds 1962 dagelijks vele malen de voetveer heen en weer tussen De Worp, waar men gratis kan parkeren, en de IJsselkade. Het hele jaar door, bij weer en wind, van ’s ochtends tot ‘s avonds. 

Ze voeren met Carpe Diem, het partyschip. Douwe kon vrijwel gelijk bij de firma Scheers beginnen en het voelde goed. ‘Fijne mensen’, zegt Douwe. ‘We zijn een klein team en kunnen altijd van elkaar op aan.’

De oude heer Scheers is in het bedrijf van zijn schoonouders begonnen, heeft het overgenomen en doet zelf trouwens nog regelmatig dienst. Zijn dochter Daniëlle is heel betrokken en schoonzoon Georg vaart ook. Naast Douwe en de reserveschipper uit Zwolle vormen zij de vaste bemanning.

 

 

Humor
‘Het bedrijf vaart in 2040 nog’, zegt Douwe. De pont is onmisbaar voor het autoluwe Deventer, voor zowel woon- en werkverkeer als voor winkelende en uitgaande Deventenaren. En de pont trekt toeristen. ‘Dat zijn er veel, want er is zoveel te doen in Deventer!’ Hij somt de hoogtepunten op waar Deventer beroemd om is: het silhouet van de stad als je de brug passeert of komt aanvaren, Deventer op Stelten, de boekenmarkt, het Dickensfestival… ‘Dan varen we van ‘s ochtends vroeg tot één uur ‘s nachts met twéé boten.’

 

‘Het veer is onmisbaar, in 2040 varen we nóg’ 

 

En daarbij, in maart 2021 is de oude boot vervangen door een elektrische. ‘Hij is schoon en zó stil! Heerlijk.’ Varen met de pont is niet moeilijk en niet gevaarlijk, zegt hij. ‘Het water is relatief stabiel in hoogte en stroomsterkte. Het IJsselmeer, ja, daar heb ik vroeger wel angsten uitgestaan. Dat water was onvoorspelbaar. Hier varen betekent als het ware een snelweg oversteken: goed uitkijken en onderling contact houden, want er varen boten met de maximale lengte van 110 meter en 11,45 meter breed. Gróót voor deze rivier. En meer dan lang genoeg, bij laag water.’

Het wordt tijdens ons gesprek steeds duidelijker: Douwe houdt van Deventer, van het water en zijn werk, van zijn collega’s en van zijn vrouw en zijn zoon Ruben ‘Je moet je kind vrij laten, hij moet zijn eigen weg vinden. Hij is een heel verstandige jongen voor zijn leeftijd. En hij heeft humor, dat is naast mijn geloof de tweede rode draad in mijn leven.’ Dat wil hij graag genoteerd hebben.

Nieuwsgierig naar de vloot? Kijk op www.pontjedeventer.nl voor meer informatie.

 

Fotografie: Lieke Kooyman 

Han Nijhof (85) heeft alle veranderingen in het Havenkwartier meegemaakt. Van een verpauperd bedrijventerrein is het nu een plek met allure. ‘Ik hoop hier nog heel wat jaartjes te genieten.’

‘Ik ben de oudste bewoner van het Havenkwartier én ik woon er het langst. Bijna 55 jaar’, glundert Han Nijhof (85), een rijzige man met een enorme grijze baard. Hij moet hard lachen als ik hem vraag of hij al die jaren in de brugwachterswoning heeft gewoond. ‘Ik woon in dit huis pas sinds 2012, nadat mijn zoon hier acht jaar antikraak heeft gewoond. Voordien woonde ik jarenlang aan de Mr. H.F. de Boerlaan op nummer 129. Dat huis is afgebroken. Het brugwachtershuis had altijd al mijn aandacht. Prachtig gebouwd in Amsterdamse stijl, je woont er heel rustig met een mooi uitzicht over de IJssel. Ik ben heel blij dat ik er woon.’ 

Wie vanaf de A1 richting centrum rijdt, ziet, pal achter de zwarte silo, het brugwachtershuis liggen. Het huis is begin jaren twintig gebouwd. ‘Het precieze jaar weten we niet, het moet ongeveer in 1923 zijn geweest. De zwarte silo, aan de ingang van de binnenhaven, is toen opgeleverd. Het meest logisch is dat dit huis gelijktijdig gebouwd is.’ 

 

 

‘Het hoekraam op de benedenverdieping maakte altijd al indruk op mij. Zulke ramen werden vroeger niet vaak gebruikt. De brugwachter had door dit raam een goed panorama op zowel de IJssel als de Havenbrug (later Twentol-brug). Wanneer er een schip naderde, draaide de brugwachter de brug open en haalde met een klompje het geld op bij de schippers. Als het graan naar de silo werd overgeslagen, had de schipper even tijd voor een wc-stop en een borreltje. Buiten achter het huis zie je nog het schipperstoilet, achter de groene deur met een hartje. Op de Boerlaan nummer 165 was destijds het schipperscafé, nu is het een coffeeshop. De brug is niet meer. De Prins Bernard-sluis maakte de brug overbodig. Op de plek van de brug ligt nu het H.J. Ankersmit-gemaal.’

 

‘We waren nomaden’
Han schenkt me nog een kop koffie in en vertelt over de woning zelf. ‘De woning was niet groot hoor, zo’n dertig vierkante meter. Ik heb begrepen dat de brugwachter met zijn vrouw en twee kinderen tijdens en na de oorlog op de begane grond woonde. Op de eerste verdieping woonde de kok van de kazerne van de Huzaren van Boreel met zijn gezin.’

Ik kijk wat rond en zie een grote achterkamer en een zijkamer vol met boekenkasten en een groot bureau. Han vult gelijk aan: ‘Voor wij verhuisden naar deze woning hebben we flink verbouwd. Waar nu de achterkamer is, stond de transformator. Die staat nu achter het huis. De zijkamer is aangebouwd en ligt tegen het huis van de buren, het voormalige schipperscafé.’ 

Ik ben nieuwsgierig hoe Han in het Havenkwartier terecht gekomen is. In zijn achtertuin zie ik namelijk vlaggen van de Achterhoek hangen. Zowel hij als zijn vrouw Betsy blijken daar te zijn opgegroeid. ‘Ja, eigenlijk zijn wij beiden import. In Deventer was ik vanaf 1967 werkzaam als werktuigbouwkundige om het gemaal H.J. Ankersmit te realiseren. Het gemaal is gebouwd omdat er in het groeiseizoen behoefte was aan meer water voor de landbouw en het op peil houden van de grondwaterstanden in bos- en natuurgebieden. Het Waterschap Salland was de opdrachtgever. Stork uit Hengelo, mijn werkgever, was een van de uitvoerders.’

‘Via Stork was ik steeds betrokken bij nieuwe projecten. Eerst in Ethiopië en later dichterbij huis als in Antwerpen, Rotterdam en uiteindelijk Deventer. De projecten gaven een jaar tot anderhalf jaar werk. Om toch enigszins een familieleven te hebben kochten mijn vrouw Betsy en ik een caravan die we in de buurt van het werk altijd wel kwijt konden in een tuin of op een stukje land. Hier in Deventer stonden we bij de Douwelerkolk. We waren net nomaden. Ons oudste kind is vanaf het prille begin mee geweest. Met het derde kind op komst was dat toch niet ideaal en bovendien moest de oudste naar school.’ 

‘In 1968 solliciteerde ik als machinist bij het Waterschap Salland en ben ik permanent in Deventer gaan wonen. Het Waterschap kocht een van de veertig middenstandswoningen voor ons. Die zijn in de jaren twintig (1927) aan de Mr. H.F. de Boerlaan neergezet. Mooie woningen met vier slaapkamers, kamer en suite en een leuke tuin. We waren er dolblij mee. De kinderen konden naar school en we hadden een normaal gezinsleven. In de jaren zeventig heb ik de woning zelf gekocht en we hebben er tot in 2012 gewoond.’ 

 

Het Havenkwartier
Het Havenkwartier, toen bekend als een bedrijventerrein voor kleine industrieën, is wisselend in trek bij ondernemers. Han is zo’n twintig jaar als vrijwilliger actief bij het SIED (Stichting Industrieel Erfgoed Deventer) en noemt enkele bedrijven. ‘Het oudste bedrijf is Eijsink, een smederij en later machinefabriek. Vanuit de Appelstraat in Deventer vestigden zij zich op de hoek van de Mr. de Boerlaan en de Noordzeestraat. Op de andere hoek van die straat stond de Pettenfabriek van Smit. Ze verkochten hoeden, petten en paraplu’s in de Lange Bisschopsstraat. In de tijd dat ik hier woon, huisde de Davos-albums in dat pand en nu zit het Kunstenlaboratorium er. Ook kent bijna iedere Deventer inwoner de Kofferfabriek waar nu gewoond wordt. Aanvankelijk kostte het moeite om de grond rond de havens te bebouwen vanwege de recessie in de jaren dertig. Pas na de Tweede Wereldoorlog vestigden zich er meerdere ondernemers. Naast de zwarte silo is in 1961 de grijze silo gebouwd. De toenmalige eigenaar ‘Coöperatieve Op- en overslag Deventer en Omstreken’ (CODO) wilde het groter aanpakken met een extra silo voor veevoeder, graan en meel.’ 

 

 

Penetrante paardenpislucht
Als buurtbewoners onderling was er goed contact. ‘Ik ben een technisch mens en kan eigenlijk ook niet stil zitten. Ik heb als goede buur zo af en toe een klusje uitgevoerd voor het CODO. Ik had er ook zelf weer voordeel bij. In de zwarte silo kreeg ik van hen mijn “eigen” werkplaats in de voormalige paardenstal. In beginsel werd de aanvoer ook met paard en wagen geregeld. De stal heeft lang leeggestaan en bleek uiteindelijk een ideale plek om mijn oldtimers te restaureren. Een penetrante paardenpislucht steeg jaren later nog tussen de steentjes van de vloer omhoog.’ 

Han hoeft het me niet verder uit te leggen. Ik snap het volkomen. Op exact de plek van de stal huisvest de Zwarte Silo nu de toiletten voor haar horecabezoek. Ook het SIED heeft jaren gebruik kunnen maken van een ruimte in deze silo. 

 

Roerige tijden
‘Je kunt het je misschien niet voorstellen als je nu het Havenkwartier ziet, met het industrieel erfgoed, creatieve ondernemers, kunst, cultuur, horeca, kleurrijk bouwen en wonen. Decennialang zijn wisselende plannen, opstand en verpaupering gepasseerd om uiteindelijk deze ontwikkeling mogelijk te maken. Het gemeentebestuur had steeds andere ideeën om tot wonen en werken met allure te komen. Er zou een ware metamorfose plaatsvinden en eind jaren negentig werd gesommeerd dat de veertig woningen moesten worden afgebroken. Noodgedwongen verkochten veel bewoners hun woning aan de gemeente. Er werd gedreigd met onteigening en de ME zou uiteindelijk handhaven. De meeste bewoners hapten toe. Het was misschien als grapje bedoeld maar het werd wel gezegd.’ 

Een enkeling wilde van geen wijken weten, waaronder Han en Betsy. Leegstand en verpaupering duurde heel wat jaren. ‘Het was schandelijk en ik ergerde me kapot. Ik wilde antwoord op de vraag: hoe denkt de gemeente deze verpaupering een halt toe te roepen? De leegstaande woningen werden uiteindelijk weer tijdelijk bewoond, als een soort antikraak. Ook de brugwachterswoning kwam leeg te staan. Onze zoon, die toen net zijn relatie had verbroken, kon deze woning tijdelijk betrekken. Uiteindelijk werd dat acht jaar, in ruil voor een lik verf en ander onderhoud aan de woning.’ 

 

Wonen in de brugwachterswoning
Han en Betsy waren uiteindelijk nog de enige bewoners met een eigen huis aan die zijde van de Mr. de Boerlaan. Huren wilden zij beslist niet, gaven ze de gemeente te kennen. De brugwachterswoning werd niet gesloopt en kon gehuurd worden van de gemeente. ‘We vonden die woning prachtig en wilden er graag wonen. Met hulp van een juridisch adviseur is het ons gelukt om onze woning op nummer 129 te ruilen voor de brugwachterswoning. Een woning met historische waarde, al is het geen monument geworden.’

‘Na een flinke verbouwing van zeker een half jaar zijn we er in 2012 gaan wonen. Betsy is in 2015 overleden. Ik woon hier nu alleen. Ik heb alle veranderingen in het Havenkwartier meegemaakt en zal niet ontkennen dat het een plek met allure is. Toch kan ik niet alle bouw waarderen. Ik vind het nog steeds fijn dat ik hier in alle vrijheid kan wonen. Wel wordt het steeds drukker met meer bewoners, bedrijvigheid en verkeer. Ik heb zelf mijn “eigen” parkeerplaats gemarkeerd. Je wil toch voor je eigen deur kunnen parkeren. Ik hoop hier nog heel wat jaartjes te genieten van het uitzicht op de IJssel.’

 

Fotografie: Lieke Kooyman