De verhalen
De verhalen

Harry Schömaker is kunstenaar én gepensioneerd onderwijzer. Ruim 40 jaar stond hij in Deventer voor de klas. Zowel in het basis- als middelbaaronderwijs. #DeventerVerhalen sprak hem over zijn ervaringen. ‘Alles werd besproken tijdens de koffiepauzes of de lunch.’

Lees hier het interview met Harry Schömaker.

 

Harry Schömaker is kunstenaar én gepensioneerd onderwijzer. Ruim 40 jaar stond hij in Deventer voor de klas. Zowel in het basis- als middelbaaronderwijs. #DeventerVerhalen sprak hem over zijn ervaringen. ‘Alles werd besproken tijdens de koffiepauzes of de lunch.’

Bekijk hier de video van het interview.

Waar kom je vandaan?
‘Ik ben in 1954 in Ter Apel geboren en door het werk van mijn vader terechtgekomen in Diepenveen. Hij werkte bij defensie en kreeg daardoor een huis toegewezen. In Diepenveen heb ik de lagere school doorlopen en daarna ben ik naar de jongens-MULO gegaan in Deventer, aan het Spijkerpad. Vervolgens ging ik naar de HAVO-top, een voorbereiding voor de kweekschool (de pedagogische academie) tegenover het station in Deventer. Ik ben dus opgegroeid in Diepenveen, maar eigenlijk was ik veel meer gericht op Deventer. Vanwege mijn studie en vanwege de sport, ik voetbalde bij Daventria.’

Wat vonden je ouders van je keuze voor het onderwijs?
‘Mijn ouders en ook mijn opa vonden het een goede keuze. Onderwijzer was destijds een gewaardeerd beroep met een goed salaris, een goed pensioen en veel vrije tijd.’

Wat waren in jouw begintijd de speerpunten van het onderwijs?
‘Vooral de Nederlandse taal, rekenen, didactiek en pedagogiek. Het was daarnaast belangrijk dat je veel stage liep en daarover van de docenten feedback kreeg. Ook werd de stageperiode met de hele klas uitgebreid geëvalueerd. Zo ging je vanzelf wel voelen of het onderwijs bij je paste. Bij mij was dat zeker zo, ik vond het altijd leuk om weer terug te gaan naar de reuring van de klas en de kinderen. Of die vormende feedback nu nog steeds wordt gegeven, weet ik niet.’

 

“Wat ik me met name herinner is dat we vooral bezig waren met lesgeven”

 

Hoe zag je eerste baan in het lager onderwijs eruit?
‘Na mijn afstuderen kreeg ik een baan bij de Jacob van Deventerschool, waar ik 25 jaar gewerkt heb. Toen ik begon, maakte ik onderdeel uit van een heel jong team met allemaal mensen van mijn leeftijd. Iedereen gaf alle vakken. Er was geen teamoverleg, alles werd besproken tijdens de koffiepauzes of de lunch.’

‘Wat ik me met name herinner is dat we vooral bezig waren met lesgeven. Zes mensen voor zes klassen, allemaal fulltime, geen klimaatonderwijs, burgerschapsonderwijs of verkeersles. Het was heel overzichtelijk en niet ingewikkeld. Je had in die tijd als onderwijzer ook wel een bepaalde maatschappelijke status en het vak van onderwijzer werd toen ook als een echt vak beschouwd.’

“De Schutterij van Amphia en Bernhoven”, door Harry Schömaker

Na 25 jaar maakte je een overstap van het basis- naar het voortgezet onderwijs, hoe ging dat in zijn werk?
‘Na 25 jaar in het basisonderwijs ging in ik deeltijd naar de kunstacademie – Ik schilderde altijd al veel – en maakte daarna de overstap naar het middelbare onderwijs. Dat was voor mij een grote verandering. Ik kwam in een veel groter team, kreeg heel veel verschillende leerlingen en gaf nog maar les in één vak, namelijk tekenen. Met tekenen en schilderen was ik in mijn vrije tijd ook veel bezig, dus ik maakte van mijn hobby mijn werk. En zo heb ik het ook altijd gevoeld.’

Een shot uit het interview met Harry.

Is het contact tussen de leraar en de kinderen en hun ouders in die jaren veranderd?
‘Ja, dat kun je wel zeggen. In het begin van mijn loopbaan was er veel meer respect en waardering voor de mening van de docent. Dit is waarschijnlijk ook een afspiegeling van een maatschappelijke verandering. Nu is het vaak zo dat als de schoolprestaties niet voldoen aan de verwachting van het kind en de ouders, dat de leraar hiervoor ter verantwoording wordt geroepen. En dat er verwacht wordt dat de school het oplost. Het is allemaal veel assertiever geworden, zeker op de middelbare school waar ook de vervolgopleiding aan de orde komt. In die zin heeft het vak van onderwijzer wel aan autoriteit ingeboet.’

 

“Of er op school sprake is van een soort van Deventer-DNA is moeilijk te zeggen”

 

Ondanks deze veranderingen heeft Harry zijn plezier in het onderwijs geven in de loop van de tijd niet verloren. Op de vraag hoe het was om juist in een stad als Deventer voor de klas te staan, antwoordt Harry:

‘Dat was enorm leuk, maar of er in die zin ook sprake is van een soort van Deventer-DNA is moeilijk te zeggen. Wel zijn in Deventer alle achtergronden vertegenwoordigd, kinderen met en zonder een migratieachtergrond, hoger en lager opgeleide ouders. En daarmee verschilde ook de steun in de rug die het kind van huis meekreeg. Dan merk je dat het uiteindelijk vooral gaat over de ambitie van het kind, het natuurlijke talent en de begeleiding die ze krijgen, waardoor ze op een gegeven moment hun niveau halen. En dat kan heel verrassend zijn. Ik vind het de taak van de docent om de leerling zo te prikkelen dat het beste in hem of haar naar boven komt.’

Heb je het onderwijs structureel zien veranderen in de afgelopen 44 jaar?
‘Ja. Waar het onderwijs vroeger meer gericht was op kennis, is daar nu de maatschappelijke problematiek bijgekomen. Denk bijvoorbeeld aan het klimaat en discriminatie. Ook de sociale media spelen een steeds grotere rol en daar moet je als school ook op in spelen.’

‘Wat ook een verschil is met vroeger, is de al eerder aangestipte rol van de ouders die zich toen meer betrokken voelden met de school en ook meer ingeschakeld werden bij allerlei activiteiten. Dat is nu minder, omdat veel mensen voor hun gevoel veel drukker zijn.’

Hoe kijk je terug op je eigen docentschap?
‘Met heel veel plezier, het paste mij als een jas. Met name de eerste tien jaar heb ik als een groot feest ervaren. Een klein team dat heel goed samenwerkte. Er waren veel Deventer schoolsporttoernooien waar de meeste docenten, en ook ouders als vrijwilliger, altijd enthousiast aan meewerkten.’

Stel dat je nu zelf nog kleine kinderen zou hebben en je zou een school moeten kiezen, waar zou je dan op letten bij die keuze?
‘Ik zou in eerste instantie kiezen voor een school die dicht in de buurt is zodat een kind zijn/haar vriendjes/vriendinnetjes ook op het schoolplein tegenkomt. Maar er zijn momenteel veel schooltypes met verschillende uitgangspunten, bijvoorbeeld Dalton en de Vrije School. Dus er valt voor ouders veel te kiezen en ik kan me voorstellen dat dat best lastig is. Maar over het algemeen is de schoolkwaliteit in Nederland wel geborgd.’

Wat zou je advies zijn aan de minister van onderwijs?
‘Haha, heb je even? Ik zou de minister vooral adviseren om alleen die dingen aan te passen of te vernieuwen waarvan de docenten het gevoel krijgen dat ze hun vak er beter door kunnen uitoefenen. Tegenwoordig krijg ik de indruk dat veel veranderingen in het onderwijs vaak bedacht worden door mensen die niet voor de klas staan en geen affiniteit hebben met het rumoer in de klas. Juist die mensen gaan dan bedenken hoe jij je vak beter kunt uitoefenen.’

‘Mijn advies zou zijn: veel minder management en bestuurslagen en geen overbodige overhead die het vak niet leuker, maar ook zeker niet beter maken. Het is namelijk niet alleen maar een vak, maar een gevoel dat je moet hebben als je voor zo’n klas staat met dertig kinderen. Daar moet je tegen kunnen. Ooit zei een collega tegen mij, je kunt het eigenlijk niet leren, het moet een beetje in je zitten.’


Benieuwd naar de kunstenaar Harry Schömaker? Bekijk www.jhschomaker.com

Bernard Gildemacher gaf jarenlang les op de Tropische Landbouwschool. ‘Internationale studenten kwamen in contact met gezinnen uit Deventer. Die culturele uitwisseling was ontzettend belangrijk.’

‘In 1990, 1991 – ik was toen net terug van de Filippijnen – werkte ik in Leidschendam bij Xotus’, vertelt Bernard Gildemacher. ‘Bij Xotus verbouwden we tropische groenten, met mensen met andere etnische achtergronden die in een leerwerkproject zaten. Een oud-studiegenoot uit Wageningen, Gert-Jan Jansen van de Hof van Twello, droomde van een nevenvestiging van Xotus in Deventer. Als eerste aanzet daarvoor startten we een leerwerkproject op een kassencomplex in Wilp.

Een aantal weken in het jaar kwamen buitenlandse studenten van de Landbouwhogeschool uit Deventer of Wageningen naar die Xotus-vestiging voor een training in commerciële tuinbouw. Dat was de aanzet tot mijn indiensttreding bij de Tropische Landbouwschool. Er was een docent weggegaan die vooral heel veel practica gaf en een ex-studiegenoot van mij dacht: hé, wie weet, Bernard zou prima in het team passen.

Deventer kende ik toen amper. Op mijn twaalfde was ik er doorheen gekomen, op weg van Leeuwarden, waar ik woonde, naar het seminarie in ‘s Heerenberg. Op mijn dertiende was ik na een lift aan de rand van Deventer afgezet en liep ik naar de andere kant van de stad. En natuurlijk kende ik het van die studiegenoot uit Twello.

Toen ik in dienst was van de Tropische Landbouwschool ben ik nog niet meteen in Deventer komen wonen. Een dik jaar heb ik nog vanuit Gouda op en neer gereisd: kwart over zes op de trein, drie dagen in de week.

Ik herinner me nog de eerste keer dat ik hier ben blijven logeren. Een student was afgestudeerd. Ik kende hem helemaal niet zo goed, maar hij zei dat hij het leuk zou vinden als ik op zijn feestje zou komen en dat ik kon blijven slapen. Ik herinner me nog dat ik, om een uur of één, twee, in een hoek van een kamer in een slaapzak in slaap ben gevallen. De volgende ochtend moest ik gewoon weer om half negen lesgeven. Er was nog niemand op, en zonder mezelf te wassen ben ik weer naar school gegaan. Natuurlijk heb ik dat toen in geuren en kleuren aan de studenten verteld: stel dat ik een beetje ruik, dan weet je waar het van komt.

 

 

Ethiopische theeceremonie
In 1992 ben ik officieel in dienst getreden bij de internationale Agrarische Hogeschool Larenstein. Zo heette de school toen, als Deventer waren we gefuseerd met Velp, waar zich landgoed Larenstein bevindt. De school is ooit opgezet om managers op te leiden voor plantages in de koloniën. En die moesten in principe alles kunnen. Er was geen internet, je kon niet even iets opzoeken, dus studenten kregen ook houtbewerking, metaalbewerking, motorenkennis. We zeiden altijd: van een Larensteiner en een stuk blik, jongens, daar kun je alles van maken.

Toen ik op Larenstein kwam ben ik ook direct begonnen met lesgeven aan internationale studenten. Ik heb ze erg zien veranderen. Eerst waren het mensen die nog nooit in een stad waren geweest, die kwamen van het platteland. Ze moesten leren typen, vrouwen moesten leren fietsen. Ze woonden op de Shita-flat. Op de Rielerweg, vlak voor het tunneltje, is aan de linkerkant een braakliggend stuk grond. Daar stond onze studentenflat, al die studenten woonden bij elkaar, er waren honderdtwintig kamers.

Er was een fantastische club, Friends of Foreign Students, die de buitenlandse studenten verwelkomde. Want e-mail was er natuurlijk nog niet, het contact met thuis was hartstikke ingewikkeld. Er waren zo’n zeventig gezinnen in Deventer die zo’n student wel wilden opvangen. Zo ontstond er een uitgebreid netwerk. Een paar keer per jaar organiseerde deze club een feest, als docent waren we daar ook bij. Dan waren er allerlei stamppotten en zuurkool met rookworst en boerenkool en gingen die buitenlandse studenten vanuit hun eigen culturele bagage liedjes zingen of toneelstukjes opvoeren, of bijvoorbeeld een Ethiopische theeceremonie uitvoeren. Die uitwisseling was ontzettend belangrijk. Ik denk dat we niet moeten onderschatten hoe via die school een andere kijk op de wereld Deventer binnenkwam.

De rol van tropische landbouw werd in de loop van de jaren steeds minder belangrijk. Voor de Tweede Wereldoorlog was alles duidelijk: Indonesië was ons doe-land, alle studenten gingen daar aan het werk. Toen Indonesië onafhankelijk werd, was het minder duidelijk waar wij eigenlijk voor aan het opleiden waren. Een tijdje waren in de ontwikkelingssamenwerking nog voldoende banen, maar ook dat werd minder populair. Ik herinner me nog een student, volgens mij kwam ik die in café De Heks tegen, die heel boos op mij werd. Hij zei: “Jullie hebben mij verhalen verteld over ons beroepsperspectief die helemaal niet kloppen. Ik heb een heel aantal jaren van mijn leven vergooid.” En, nou ja, misschien had hij daar wel gelijk in.

 

Sexy geraniums
Een van de grootste problemen voor de internationale studenten was niet de teelt, maar de markt. Dus ik maakte teams en ik zei: “Jullie krijgen allemaal zestig plantjes of stekken te leen, we brengen al onze kosten in rekening en aan het eind moet je de lening weer bij mij terugbetalen. Ik wil dat je daarvan leert en dat je kijkt waar je fouten hebt gemaakt. Dit zijn ook de dingen waar de boeren waar jij mee werkt iedere keer weer tegenaan lopen.” We begonnen in februari en de uiterste sluitingsdatum was Koninginnedag. Ik zei: “Als je het vóór Koninginnedag niet verkocht hebt, moet je gewoon op de Vrijmarkt gaan staan, 1 mei moet ik mijn geld weer terug hebben.” Alles wat zij gebruikten bracht ik in rekening: de potjes, de kunstmest, de stekjes. “Als je het goed hebt gedaan, kun je aan het eind misschien wel met je clubje een pizza gaan eten in de stad en daar een flesje wijn bij kopen”, zei ik. Deze geranium hier, dat is een van de afstammelingen uit die tijd. 

 

 

Ik heb een tijd Thaise studenten gehad. Die moesten dus ook geraniums verkopen terwijl ze geen woord Nederlands spraken. Mensen vonden geraniums maar truttig en dat had ik dus ook verteld aan die studenten, zo van: “Ja, het imago van geraniums is niet ontzettend geweldig.” Nou, die studenten hadden een groot affiche gemaakt: “Mijn oma vond geraniums al ontzettend sexy.” Er stonden nog drie trays met planten die ze kwijt moesten en ik kon gewoon zien hoe iedereen even moest glimlachen wanneer ze dat lazen. Veel mensen zeiden toen: “Goh ja, wie weet is dit wel wat. Ach, geef me er drie.”

De rol van tropische landbouw werd in de loop van de jaren steeds minder belangrijk. Voor de Tweede Wereldoorlog was alles duidelijk: Indonesië was ons doe-land, alle studenten gingen daar aan het werk. Toen Indonesië onafhankelijk werd, was het minder duidelijk waar wij eigenlijk voor aan het opleiden waren. Een tijdje waren in de ontwikkelingssamenwerking nog voldoende banen, maar ook dat werd minder populair. Ik herinner me nog een student, volgens mij kwam ik die in café De Heks tegen, die heel boos op mij werd. Hij zei: “Jullie hebben mij verhalen verteld over ons beroepsperspectief die helemaal niet kloppen. Ik heb een heel aantal jaren van mijn leven vergooid.” En, nou ja, misschien had hij daar wel gelijk in. 

 

‘Ken je het Landbouwertje, op de Brink? Die was van Nji Sri’

 

Eigen mores
Ken je het Landbouwertje, op de Brink? Een bronzen beeldje, vlak naast het voormalige kantongerecht, onder het raam van de Sociëteit van de Tropische Landbouwers. Dat was de Sociëteit Nji Sri, van studenten die naar Indonesië wilden. De geschiedenis van die studentenvereniging loopt vanaf de oprichting van de landbouwschool in 1912 totdat we hier uiteindelijk vertrokken. Ze had ook een aantal clubjes met hun eigen mores. Het grappige was: als je die jongens tegenkwam op school, dan zeiden ze gewoon Bernard, maar als er een feest was, en dan zeiden ze: “Meneer Gildemacher, kan ik u een bier aanbieden?” Dan hadden ze ook echt jasjes aan en dasjes voor. Ze konden de stad op stelten zetten.

 

 

De Tropische Landbouwschool bestaat niet meer. Fusie volgde op fusie, uiteindelijk is alles naar Wageningen gegaan. Enkele lokale politieke partijen hebben nog wel geprobeerd om “het Tropenschooltje” voor Deventer te behouden, maar anders dan rond 1990 had die inspanning geen schijn van kans. Met die verhuizing zijn we ontzettend veel studenten kwijtgeraakt. Ik heb er toen wel voor gekozen om in Deventer te blijven wonen, omdat ik Deventer zo’n ontzettend leuke stad vind.

Mijn eigen kijk op de wereld is ook veranderd, door de jaren heen. In het begin wilde ik zieltjes redden, maar na verloop van tijd dacht ik: het gaat om kennis, het gaat erom dat mensen hun eigen brood kunnen verdienen en dat ze op de wereldmarkt kunnen concurreren. Aan het eind van mijn loopbaan begreep ik: het gaat over macht. Hoe kunnen mensen macht krijgen over hun eigen situatie, om deze zo te kunnen verbeteren? En welke bijdrage leveren wij daaraan?

Uiteindelijk, bij mijn afscheid, heb ik een symposium laten organiseren over empowerment. Dat was een taboe waar niet over gepraat werd. Tegen mijn studenten zei ik: jongens, ook al doe je iets wat gewoon management lijkt, wat gewoon technisch lijkt, pas op, ook dat kan ontzettend politiek zijn. En dan gaat het erom: waar kies ik voor? Dat zei ik ook tegen studenten die alleen maar dollartekens in hun ogen hadden: natuurlijk mag jij dromen van een dikke Mercedes of een BMW. Maar ga me aan het eind nooit zeggen dat je het niet wist, dat er mensen zijn uitgebuit, dat de natuur is kapot gemaakt. Neem de volle verantwoordelijkheid voor de keuzes die jij maakt. In die zin was ik wel een beetje provocatief.’

 

Fotografie: Lieke Kooyman